Van twee- naar meerwoordzin
De laatste aflevering in deze serie ging over de tweewoordzin. De fase daarna wordt in de literatuur aangeduid als de fase van de meerwoordzin. Wanneer een kind eenmaal begint te praten in zinnen van meer dan twee woorden, dan volgen er vrij snel zinnen van vier en meer woorden. De ontwikkeling gaat dus, simpel uitgedrukt, van één via twee naar veel. De fase van de meerwoordzin begint meestal omstreeks het tweede levensjaar en loopt door tot ongeveer het derde levensjaar. Er kunnen tegen die tijd al zinnen geproduceerd worden van acht woorden. De woordenschat stijgt in deze fase van ongeveer vierhonderd naar negenhonderd woorden.
Bij onze jongste kon ik de overgang van tweewoordzin naar driewoordzin vrij nauwkeurig vaststellen. Enkele dagen voor zijn tweede verjaardag zei hij plotseling:
1. moete kijke papa!
Voor die tijd zei hij wel: ‘Moete kijke!’ of kortweg ‘papa’ als hij wilde dat ik iets moest zien, maar op een bepaald moment werden deze uitingen bijna onmerkbaar aan elkaar verbonden. Ook vóór deze fase kwamen deze drie woorden achter elkaar voor, maar dan kwam ‘papa’ erachter als tweede zin, in die situatie waarin ik niet snel genoeg kwam kijken: ‘Moete kijke!’ - ‘papa!’. Maar plotseling werden deze woorden in één zinsintonatie geuit.
In de literatuur wordt vermeld dat er in deze fase alleen sprake is van eenvoudige, niet-samengestelde zinnen. U zult begrijpen dat ik aan het eind van deze fase aandachtig heb geluisterd naar de langere zinnen, om na te gaan wanneer de eerste samengestelde zinnen zich aandienden. En inderdaad, tegen haar derde verjaardag uitte onze oudste dochter zich aldus:
2. Hij was een keer kapot en toen maak jij hem.
Vrij snel na deze nevenschikking kwamen ook de eerste onderschikkingen:
3. Ik dacht dat jij niet een mandarijntje had.
4. Jij hebt het helemaal donker gemaakt omdat (bedoeld is: zodat) ik de pop niet kan zien.
De laatste zin van dertien woorden was de langste zin die ik in deze tijd kon noteren. Uiteraard moet een kind in deze fase nog veel leren, zoals juist gebruik van tijden (2) en voegwoorden (4) en de regels voor ‘geen’ (3). Met deze verschijnselen blijven trouwens ook volwassen taalgebruikers moeite houden.
Na deze meerwoordzinfase volgt er een nog langere periode tot het vijfde jaar waarin niet alleen de woordenschat wordt uitgebreid en de zinnen langer worden, maar waarin ook de grammati-