Reactie
De toren van Babel
mw. A.J. Middelkoop - oud-lerares klassieke talen, Hilversum
In het aprilnummer schreef J.M. van der Horst een artikel over De toren van Babel, waarin als onbewezen stelling wordt geponeerd dat kunsttalen, zoals Esperanto, Ido en Volapük, niet kunnen concurreren met natuurlijke talen. Deze uitspraak wordt dan enigszins getemperd door de toevoeging: ‘of alleen maar in zeer beperkte domeinen’, maar intussen is wel over de waarde van bij voorbeeld literatuur in de genoemde talen een vernietigend oordeel uitgesproken.
Nu is het op zichzelf al onjuist, alle plantalen over één kam te scheren. Honderden projecten hebben het nooit verder gebracht dan de studeerkamer van hun maker. En zelfs Volapük, dat toch een - zij het korte - bloeiperiode heeft gekend, is niet uitgegroeid tot een taal waarin literair werk van enige betekenis is gepubliceerd. Geheel anders is het gesteld met Esperanto, waarin vele dichters, prozaschrijvers en vertalers tot opmerkelijke prestaties zijn gekomen. Het negéren - wellicht uit onwetendheid - van dit feit is de tweede onjuistheid die mij in het artikel trof. Het gaat niet aan, een uitspraak te doen over een vermeend gebrek aan kwaliteiten van een taal, zonder dat die uitspraak ergens op gebaseerd is. Zo er al sprake kan zijn van een vergelijkend waardeoordeel, dan zal dat toch ergens op moeten berusten. Heeft de heer Van der Horst wel eens essays van Gaston Waringhien gelezen? Of het dichterlijke proza van Jean Ribillard? Of poëzie van Baghy, Auld of Ragnarsson? Of de schitterende vertalingen die Kalocsay van vele meesterwerken uit de wereldliteratuur heeft gemaakt? Voor vertalen op hoog niveau moet de vertaler over niet geringe kwaliteiten beschikken, maar als de doeltaal onvoldoende mogelijkheden bezit om die kwaliteiten te realiseren, kan ook de beste vertaler er niet veel mee beginnen. Wat Kalocsay gepresteerd heeft in zijn Esperanto-weergave van werken van Shakespeare, Dante, Mádach en talloze anderen, zou niet mogelijk zijn geweest als Esperanto niet kon wedijveren met de oorspronkelijke talen daarvan. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de levendige taal van de dialoog in verhalen van Rosetti, Piron en vele anderen.
Ik zou een heel nummer van Onze Taal vol moeten schrijven als ik alles zou willen vermelden wat op het gebied van de Esperanto-literatuur vermeldenswardig is. Het was alleen maar mijn bedoeling erop te wijzen, dat de negatieve beoordeling van de concurrentiepositie van Esperanto geen recht doet aan de realiteit. Of heb ik de heer Van der Horst verkeerd begrepen en bedoelde hij met ‘zeer beperkte domeinen’ juist de literatuur? In dat geval zou ik graag van hem vernemen, in welke opzichten Esperanto dan niet kan concurreren met natuurlijke talen.