Geestig en onschuldig
J.J. van Raalte - Rotterdam
Tot de verschijnselen die een taal levend - en ook levendig - houden behoort de betekenisverandering van woorden. Wie daar een beetje op let, zal vaak op voorbeelden hiervan stuiten. Ik noem er nu twee: geestig en onschuldig.
Geestig betekende in eerste aanleg fijnzinnig van geest, spiritueel. Geleidelijk heeft de combinatie van die fijnzinnigheid met humor meer accent gekregen. Geestig werd toen op een fijnzinnige manier humoristisch. Met nadruk op dat fijnzinnige, dat spirituele. Geestig was toen vooral iets voor de glimlach. In tegenstelling tot het boertige, het grappige, dat meer voor de bulderende lach is. Grappig was toen binnen de humor eerder tegengesteld aan geestig dan daarmee gelijk te stellen. In dit taalgebruik was een geestigheid altijd een produkt van de geest, van fijnzinnig menselijk denken. Maar iets kon grappig zijn als situatie zonder dat daar menselijk denken aan te pas kwam.
Dit is thans anders. Je hoort nu zeggen dat iets ‘geestig’ is ook als het alleen om een situatie gaat. In dit gebruik zijn ‘grappig’ en ‘geestig’ synoniemen geworden. En ook is dit ‘geestig’ gelijk aan ‘geinig’. Voor ‘geestig’ in de betekenis van fijnzinnig humoristisch is naar mijn gevoelen niets in de plaats gekomen. Mij bekruipt de beangstigende vraag of dit misschien een gevolg is van het feit dat hier geen behoefte aan bestaat. Is er nog fijnzinnige humor, is er nog geestigheid? Of is er alleen nog maar boertige en kluchtige lol? En grappigheid op basis van sarcasme, ironie en dergelijke. Dit woord ‘ironie’ is zelf ook al aan betekenisverandering onderhevig. Het raakt steeds meer los van de humor van de spot, zoals onder meer blijkt uit het feit dat een formulering ‘ironisch genoeg’ al min of meer tot een cliché-uitdrukking is geworden. Hiermee wordt dan bedoeld ‘zeer merkwaardig’.
En dan onschuldig. Bij de oorspronkelijke betekenis van ‘niet schuldig’ heeft zich al eerder die van ‘geen kwaad kunnen’ gevoegd: een onschuldig genoegen. Sinds enkele jaren is nog weer een andere betekenis van ‘onschuldig’ in zwang gekomen. We horen en lezen nu regelmatig over ‘onschuldige burgers’ die slachtoffers zijn van gijzelingen, vliegtuigkapingen en dergelijke. Een niet helemaal onschuldige - in ieder geval niet bepaald taalverrijkende - ontwikkeling, vind ik. Als kan worden gesproken van ‘onschuldige burgers’ bij gijzelingen en kapingen, wat zijn dan wel daarbij betrokken schuldige burgers? Dat ‘daarbij betrokken’, daar gaat het om. Met ‘onschuldige burgers’ worden in de genoemde context bedoeld burgers die willekeurig tot slachtoffers van die gijzelingen en kapingen zijn gemaakt en die daarmee als individuen niets uitstaande hebben.
Niet mooi deze betekenisevolutie van ‘onschuldig’ en ook niet ‘geestig’, zelfs niet in de betekenis van alleen maar grappig. Maar ‘ironisch genoeg’ al zozeer ingeburgerd dat het niet meer is weg te denken.
Best aardig, het speuren naar dit soort ontwikkelingen in het woordgebruik. Een onschuldig genoegen.