Ontheemding
L. Geysels- Leuven
Sinds zijn geboorte tijdens de oorlog heeft een afleiding van het mooie woord ontheemd een vruchtbaar bestaan geleid. Het heeft zelfs een bijbelse klank gekregen zodat het ook in liturgische liederen kan worden gebruikt. Achter dit woord staat ongetwijfeld de onbepaalde wijs van (het niet gebruikelijke) onthemen. Ongeveer zoals ontredderd het verleden deelwoord is van (het thans niet meer gebruikelijke) ontredderen. Deze laatste vorm heeft intussen wel nog geleid tot het naamwoord ontreddering. Ontregeld en ontregeling waren al enige tijd in gebruik voordat het werkwoord ontregelen zijn intrede heeft gedaan.
De laatste tijd nu constateer (en voel ik zelf) een behoefte aan een naamwoord voor de toestand van iemand die ontheemd is, voor het ontheemd-zijn dus. Het zou voor de hand liggen dat dit werd uitgedrukt door de vorm ontheming. Maar wat zie ik in Nederland gebeuren? De eind-d van het verleden deelwoord wordt in de afleiding binnengesmokkeld, met als resultaat het voor mijn taalgevoel stuitende ontheemding! Wat ik even raar vind als wanneer men zou spreken van ontredderding of ontregelding. Misschien kan de plaatsing van mijn beschouwing in ‘Onze Taal’ er nog iets aan doen voordat het te laat is.