Ten naaste(n) bij
H. Heestermans - hoofdredactie Van Dale
Bij de Taaladviesdienst van het Genootschap Onze Taal komen regelmatig taalvragen binnen waarvan de beantwoording ook voor andere lezers van ons maandblad interessant is.
De heer H.G.M. Hendrikse uit Nijmegen deed een eigenaardige constatering in zijn woordenboek. Via de Taaladviesdienst kwam de vraag terecht bij de redactie van Van Dale. Hieronder volgt een samenvatting van die vraag met erbij het antwoord van de hoofdredactie van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal.
Bij het lemma naast vermeldt Van Dale bij bijv. naamwoord het voorbeeld ‘ten naaste bij’. Bij het lemma bij onder ‘bijwoord’ daarentegen ‘ten naasten bij’. Is hier sprake van een wisselvorm zoals in ‘ten zijne laste’ en ‘te zijnen laste’? Dit lijkt onwaarschijnlijk omdat weglating hier slechts voor het voorzetsel geldt. Wat is de beweegreden geweest om twee verschillende vormen te hanteren?
De heer Hendrikse heeft gelijk, in Van Dale (10de druk) staan onder twee verschillende lemmata, twee verschillende vormen van de bijwoordelijke uitdrukking ‘ten naaste(n) bij’. Ik kan hem echter geruststellen: in Van Dale (11de druk) niet meer; daarin is de correcte (?) vorm ten naaste bij opgenomen, zowel onder bij als onder naast.
Het is interessant na te gaan hoe zo'n inconsequentie ontstaat. Het antwoord is prozaïsch: Het wnt - waarop alle woordenboeken in ons land zich baseren (of baseerden, sinds het geen materiaal van na 1921 bevat) heeft onder bij: ‘ten naasten bij’ en onder naast die andere vorm, zonder n. Dit verlegt het probleem. Waarom heeft het wnt dit onderscheid? Om hierop te antwoorden moet ik een klein historisch-grammaticaal uitstapje maken.
Naast is een bijvoeglijk naamwoord; in ‘ten naaste bij’ is naast gesubstantiveerd (ten is ontstaan uit te + den, de juiste spelling is dus ten en niet te) en gesubstantiveerde bijvoeglijke naamwoorden worden niet als substantief verbogen maar als bijvoeglijk naamwoord. De correcte uitgang in het enkelvoud, na het voorzetsel te dat de derde naamval regeert, is dan ook een n (dus: ten naasten); omdat ook de derde naamval meervoud een n heeft, hebben de grammatici omwille van de differentiatie bepleit de n in de datief mannelijk en onzijdig enkelvoud weg te laten.
Kijken we nu naar de citaten die onder bij en onder naast in het wnt zijn opgenomen, dan zien we steeds naasten. De bewerker van bij heeft dus gekozen voor de vorm die hij in de literatuur aantrof, onder andere bij Poirters, Bontekoe, Van Effen en Kinken: die van naast voor de vorm die door de grammatici was voorgeschreven en waarvoor ook Van Dale (11de druk) zijn voorkeur heeft uitgesproken. De les is tweeledig:
- | een woordenboekschrijver kan nooit acribisch genoeg zijn; |
- | schrijvers trekken of trokken zich weinig aan van grammaticale voorschriften. |
Aan het tweede kan ik niets doen, aan het eerste wel.