Variëteit en variété
M.C. Godschalk
Een gevoelig punt blijft het al of niet aanvaarden van vreemde woorden, leenwoorden, aliënismen of hoe u ze stuk voor stuk ook wilt noemen. ‘Onze Taal’ ontvangt ook van tijd tot tijd brieven van lezers die zich met dit vraagstuk bezighouden. Ik geef hier een samenvatting van wat in die brieven gesteld wordt.
De heer J. Prins in Rotterdam zegt dat het Nederlands wordt verziekt door een Engelse invasie. Hij noemt onder meer: item, coachen, op tilt, droppen, stand-in en stand-by, live-uitzending, comeback, say, slow motion. In het aprilnummer schreef ik al dat de heer A.
Rypperda Wierdsma in Nijmegen niets opheeft met uitvergroten, inschatten, opsplitsen en opdelen. De heer E.J.P. Brommer in Leiden betoogt dat bij het binnenstromen van Engelse woorden sedert de oorlog door begrijpelijke oorzaken de Duitse afkomst van een deel van onze woordenschat is vergeten of verdrongen. Het ingeburgerde jack (het kledingstuk) is, schrijft hij, overgenomen van het Duitse Windjacke; het Engelse ‘jack’ heeft die betekenis niet. In zijn jeugd sprak men verder nog van Rücksack en Zipp-sluiting; rugzak werd toen een germanisme genoemd en klonk platvloers evenals ‘luidspreker’ dat toen nog ‘loudspeaker’ was. Deze correspondent vraagt zich af of de nieuwe generatie in het algemeen de leenwoorden van de ouders uitbant en er equivalenten uit eigen bron voor in de plaats stelt.
Over Franse immigranten spreekt de heer H.J. Vermey in Hilversum. ‘Onze Taal’ maakt nogal eens gewag van het toenemend gebruik van Engelse en Amerikaanse woorden, maar in het dagelijkse leven worden ook veel Franse woorden gebezigd die, schrijft hij, voor een groot deel uit de Franse Tijd stammen. Hij noemt onder meer: à tout prix, pour acquit de conscience, pour besoin de la cause, comme-il-faut, entre nous, hors d'oeuvre, diner, souper, première, pardon, foyer, vestiaire, entree en vernederlandste woorden als delicieus, copieus, aimabel.
En een zeer oud: dat ‘afbouwen’ een germanisme is voor geleidelijk tot niets verminderen, wil de heer J.C.J. Hansen in Den Helder niet bestrijden maar hij is van mening dat ook dit tot niets verminderen de voltooiing van een project of van bepaalde werkzaamheden kan zijn. De voorzitter van een organisatie, die weet dat hij over een half jaar zijn functie moet overdragen, bouwt ook af. Hij voltooit zijn ambtsperiode door geleidelijk zijn opvolger in te werken. Hij is dus ook opbouwend bezig.
Mèt Paulus zou ik willen verzuchten: ‘Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen?’ Er is al veel over gezegd en er valt nog veel over te zeggen; ik heb er ook wel gedachten over maar ik zal me beperken tot enkele reacties op de ontvangen opmerkingen. Wordt onze taal verziekt? Die klacht is al vaak, ook in veel vroeger jaren, geuit en het is altijd nog meegevallen. Hetgeen niet wil zeggen dat ik sommige door de heer Prins opgesomde modetermen niet belachelijk vind. Het kinderlijke van een dergelijk taalgebruik is de geestloze imitatie: iemand laat ‘op tilt’ vallen en de schare volgt hem na. De heer Brommer heeft gelijk: Het Engelse ‘jack’ betekent niet wat er in Nederland vaak onder wordt verstaan. Maar ‘zip’ is geen Duits; het is een Engels klanknabootsend woord voor rits.
Het zou anders voor een land als het onze, tussen drie vreemde talen, al heel opmerkelijk zijn als we geen immigranten opgenomen en al of niet vernederlandst hadden. Laten we niet vergeten dat dit een natuurlijk gevolg is van een intensief verkeer. En als iedereen in ‘rugzak’ niets afkeurenswaardig meer ziet en zelfs niet meer denkt aan Rücksack, is het woord Nederlands geworden. Dit geldt evenzeer voor Franse leenwoorden als diner, souper, première, pardon. Wie er behoefte aan heeft, kan tegen die leenwoorden nog vechten maar succes zal hij niet hebben. Soms vervult zo'n woord trouwens een nuttige functie. Het kan een leemte in onze taal opvullen; het kan een andere nuance dan ons vergelijkbare woord aangeven (maar daarmee moeten we voorzichtig zijn); het kan in één woord begrippen weergeven die in onze eigen taal een omschrijving vergen. Laten we niet zo bang zijn; er blijft genoeg echt Nederlands over om het Nederlands te blijven noemen. Leenwoorden kunnen ook weer naar achteren worden gedrongen; kijk naar bepaalde sporttermen, kijk naar geschenk dat nu gedistingeerder is dan cadeau. De heer Vermey meent dat de vele Franse termen uit de Franse Tijd dateren maar als hij een ‘sententie’ van het Hof van Holland uit de 17de eeuw leest, zal hij zijn mening misschien herzien. Het werk van Wolff en Deken liegt er ook niet om.
En wat ‘afbouwen’ betreft, ik moet de heer Hansen bekennen dat ik hierin niets van opbouwen in de door hem bedoelde zin kan zien. Ik vind zijn redenering te gekunsteld maar waarom zou ik geen ongelijk hebben? Toch nog eens meer hierover.