Zinskern als uitgangspunt
Een onthutsende ontdekking was voor mij dat in al deze methodes (van na 1960) de zinsontleding begint met het afbakenen van de zinskern. In de zin ‘Bas beplakte gisteren de autoruiten met hondenstickers’ vormt ‘Bas beplakte’ de zinskern. Het afbakenen van de kern berust op een gevoel voor eenheid. De leerlingen laten delen van de zin weg en moeten de kern als een afgeronde zin ervaren. Bij deze bezigheid die in het derde en vierde leerjaar geoefend wordt, treden voortdurend botsingen op met het taalgevoel van de leerling. In bovengenoemde zin ervaren zij ‘Bas beplakte de autoruiten’ als een eenheid. Dat is dus de kern. ‘Het is toch “iets beplakken”,’ zeggen zij terecht. Het proces verloopt alleen goed bij zinnen waarin geen complementen bij het werkwoord voorkomen (dus zinnen zonder lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp enz.) zoals in de zin ‘Matthijs wandelt in de pauze in het park’ waarin ‘Matthijs wandelt’ de kern is.
Aan het eind van het vierde jaar vinden de leerlingen door ‘kernsplitsing’ automatisch het onderwerp (het linker stuk) en het gezegde (het rechter stuk).
Kennis van de woordsoorten naamwoord of werkwoord, of van het begrip persoonsvorm, heeft bij dit proces geen enkele rol gespeeld. In de vijfde klas komen de overige begrippen uit de traditionele zinsontleding aan de orde. Soms wordt hierbij een beroep gedaan op een betekeniskenmerk, soms op een vormkenmerk. Samenhang daartussen wordt zelden bewust gemaakt, evenmin als het verband tussen woordsoort en zinsdeelfunctie. Leerlingen vinden het lijdend voorwerp bij voorbeeld vanzelf door antwoord te geven op de vraag ‘wie/wat + gezegde + onderwerp’. Het hulpmiddel is verworden tot een truc waarmee het juiste antwoord verkregen wordt zonder dat de leerling inzicht krijgt in de aard van de bezigheid. Het primaire doel van grammatica-onderwijs: het verkrijgen van inzicht in de structurele principes van onze taal, wordt niet bereikt zodat van verdere doelen niet eens sprake kan zijn. De grammatica wordt op geen enkele wijze in verband gebracht met het andere taalonderwijs. Zij leidt een bloedeloos geïsoleerd bestaan in deze zogenaamde ‘geïntegreerde taalmethodes’.
Wat mij verder nog trof, waren de slecht gekozen voorbeeldzinnen, de fantasieloze presentatie en het gebrek aan variatie in het oefenmateriaal, maar vooral het vrijwel ontbreken van uitleg van de stof in het leerlingenboek, waardoor de leerling volledig afhankelijk is van de klassikale uitleg en zeker niet wordt gestimuleerd in zelfontdekkend leren.