Reacties
Weel, wiel, waal
J.J.C. Tanis - bioloog, Villecroze (Fr.)
Na de heren De Klerk en Van Os (‘Onze Taal’, juli/augustus 1983) hield ook ik me nog eens bezig met de wiel en wel speciaal met de Zeeuwse vorm weel. Het is mij gebleken dat een dergelijke waterkolk in elk Zeeuws dialect uitsluitend de wêêl(e) wordt genoemd. Dit was voor de oorlog zo (ik ben afkomstig uit Zierikzee) en tijdens een bezoek in september 1983 heb ik me ervan overtuigd dat er in dit opzicht niets veranderd is.
Of toch? Want de moeilijkheden beginnen als je wêêle in het Nederlands vertaalt: weel. Weliswaar zeggen dan vrijwel alle Zeeuwen ‘de weel’, maar enkele gaan zonder blikken of blozen over tot ‘het weel’ terwijl ze in het dialect de vrouwelijke vorm aanhouden.
Komt dit door de invloed van de vele toeristen en van forensen die in Zeeland wonen en in Europoort werken? Ik weet namelijk zeker dat toen Schouwen-Duiveland nog een eiland was, iedereen in de streek de weel zei. Het weel bestond ook, maar dat was een touw voor een palingfuik. Evenals de heer De Klerk ben ik in de natuurboeken en de geografische literatuur gedoken. Hij heeft gelijk, overal het wiel, waal, weel. Daarna nam ik wat oude kronieken door. Dit trok de zaak weer recht: Smallegange (1696) schreef de wele, een enkele keer de wale of de welle, Tirion (1751) meldt de weel en de weele. In een herdenkingsboekje van ‘Sterna’ 1980 (tijdschrift van de natuurwacht Schouwen-Duiveland) schreef één Zeeuw in zijn artikel de weel, een andere het weel. Waar op kaarten uit de 17de en 18de eeuw lidwoorden staan vermeld: de Ronde Weel, de Kakkersweel. Ten slotte: in een boek van Wolff en Van de Kam (1972) vond ik de opsomming: de Bakkerswaal, het Terluchtse Weel, het Kakkersweel...
Wat ben ik blij dat het nog steeds de
Wielewaal (m) is die zingt.