Het jaar van Orwell
Bestaat nieuwspraak?
J. Renkema
Orwell is de man die de afgelopen maanden tot vervelens toe is geciteerd. Onder het motto ‘Grote Broer is overal’ vindt iedereen die iets te zeggen meent te hebben over bureaucratie en onderdrukking, een handige afsluiting voor een toespraak, voor een column, ja zelfs voor een plechtige oratie. Orwell is ìn, maar helaas alleen als leverancier van quasi cultuurfilosofische overpeinzingen over beschaving en overheid, over taal en politiek. Vreemd eigenlijk dat zo weinigen de moeite hebben genomen om na te gaan of Orwell in 1984 werkelijk gelijk heeft gekregen. Hoe staat het met onze taal in 1984? Is er nu meer Nieuwspraak dan bij voorbeeld in 1948? In dit eerste nummer van ‘Onze Taal’ in 1984 een filosofisch en kritisch antwoord op deze open vragen.
De voorgeschiedenis is bekend. In 1948 voltooide Orwell een toekomstroman waarin hij - in de vorm van een parodie - beschreef wat er kan gebeuren wanneer de wereld in totalitaire machtsblokken verdeeld blijft. Deze zeer pessimistische roman zou oorspronkelijk als titel meekrijgen De laatste man van Europa. Maar Orwell koos uiteindelijk de korte titel 1984 door de laatste twee cijfers om te draaien van het jaar waarin hij zijn manuscript voltooide. Hiermee suggereerde hij dat zijn voorspellingen werkelijkheid zouden worden in 1984. Orwell beschrijft in zijn boek zeer nauwkeurig hoe de taal verarmt onder invloed van politieke systemen waarin de bureaucratie, ‘Grote Broer’, oppermachtig is. Die verarmde taal noemt hij Nieuwspraak. Waarom besteedde Orwell zoveel aandacht aan de taal? Omdat voor politieke leiders taal het middel bij uitstek is voor het beïnvloeden van massa's. De Nazi-propaganda lag nog vers in het geheugen. Bestaat er in 1984 een Grote Broer die taaldecreten uitvaardigt om denkgewoonten die hem onwelgevallig zijn, onmogelijk te maken? Wanneer een regering het woord ‘terrorisme’ verbiedt en een regel uitvaardigt dat men alleen mag spreken van ‘democratisch geweld’, zullen taalgebruikers in dat oude terrorisme dan iets positiefs gaan zien? Vroeger hadden wij een Ministerie van Oorlog, nu heet dit Ministerie van Defensie. Heeft zo'n naamsverandering invloed op het denken? Kan men door de taal te veranderen de denkgewoonten en de houding van de taalgebruikers beïnvloeden? Wanneer we een ‘patiënt’ stelselmatig ‘cliënt’ noemen, zullen we dan denken dat een patiënt even mondig is als een cliënt? Gaan we anders om met een ‘gek’ dan met een ‘geestelijk gehandicapte’?
Kortom, bepaalt de taal onze wereldbeschouwing, onze houding, ons denken? Orwell beantwoordde deze vraag bevestigend. Maar taalfilosofen geven een genuanceerder antwoord; daarvoor zijn het ook filosofen. In dit artikel kan iedere taalliefhebber mee filosoferen; het probleem van taal en macht is te belangrijk. Ter inleiding eerst iets over taal en magie.