Onze Taal. Jaargang 52
(1983)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
De uitspraak van onze persoonlijke voornaamwoordenIn zijn artikel ‘Mulisch voornaamwoordelijk beschouwd’ (juninummer 1983) gaat Jan Berits in op de uitspraak van ‘je’, ‘jij’; ‘we’, ‘wij’ en ‘ze’, ‘zij’. Vooraf wil ik opmerken dat dit onderwerp al in de jaren twintig is aangeroerd door lieden uit de school van Kollewijn en dat het in de jaren dertig zijn overwinning beleefde op kweekscholen en normaalscholen, en daardoor naderhand ook bij het lager en vervolgonderwijs. De gepropageerde uitspraak is er in gestampt. Zoiets wekt weerstand en het gevolg is dan ook dat Jan Berits het in 1983 nogmaals moet behandelen. Dat hij zich aandient als oud-directeur van een pedagogische academie is mijns inziens tekenend! Voorop wil ik stellen dat er in het Nederlands heel wat woorden voorkomen waarvan de spelling afwijkt van de gangbare (algemeen aanvaarde) uitspraak. Wij leerden zulke woorden op school: ‘erwt’, ‘markt’, ‘honing’, ‘scepter’ enz. maar ook: ‘dikwijls’, ‘-isch’ en ‘-ig’. Het gaat mij echter wat te ver als Jan Berits opnieuw verkondigt dat de uitspraak ‘jij’, ‘wij’ en ‘zij’ (zonder sterke nadruk) foutief is en in strijd met de uitspraakregels. Dat is namelijk helemaal niet zo, en het zal nog wel heel lang duren eer het zover is. Allereerst zijn er in het Nederlandse taalgebied enkele miljoenen mensen (ik schat hun aantal op 5 miljoen) die vaak of zelfs bijna altijd, een streektaal gebruiken. Voor Nederland denk ik aan het overgrote deel van de Friezen, de Groningers, de Zeeuwen en de Limburgers, maar ook aan vele bewoners van de Saksische streken. Belgisch Vlaanderen telt ze ook bij vele duizenden. Er zijn nogal wat streektalen waarin de persoonlijke voornaamwoorden sterk afwijken van die in het Nederlands. Wanneer sprekers van deze streektalen overschakelen op Nederlands, hebben zij altijd een grote voorkeur voor ‘jij’, ‘wij’ en ‘zij’ en bepaald niet voor ‘je’, ‘we’ en ‘ze’. En ook vele inwoners van de Randstad die goed Nederlands proberen te spreken (dus hun taal verzorgen), spreken nogal eens zo.
Onze taal wordt echter ook gezongen. Er zijn inderdaad schoolmeesters (vergeef mij dit woord maar ik kies het nu welbewust) geweest die er inpompten: we leven vrij, we leven blij op Neerlands dierb're grond; we willen Holland houden enz., maar het is desondanks toch ‘wij’ geworden of gebleven. En terecht. Aan de toonloze e heeft het Nederlands bepaald geen gebrek. Vooral niet bij het zingen. Voor zover ik weet, is er nog nooit een objectief onderzoek ingesteld naar de uitspraak van de persoonlijke voornaamwoorden zoals die werkelijk plaats heeft in ons taalgebied en naar de opvatting van de sprekers inzake die uitspraak. Nog altijd spreekt bijna iedere Nederlander ‘wij’, ‘jij’ en ‘zij’ uit zoals ze er staan! Heel vaak (dat geef ik toe) is dit het geval als hij bijzonder duidelijk wil zijn of meent bijzondere taal te moeten gebruiken, maar evengoed komt het voor zonder dit alles. Wanneer een onderwijzer een les begint met de woorden: ‘Wij zullen nu eens aandacht besteden aan...’ dan zal geen enkele leerling zeggen dat hij ‘we’ moet zeggen in plaats van ‘wij’. En het is dwaasheid zo'n uitspraak als fout te verdoemen. Ik denk dan ook dat volgelingen van Jan Berits in 2083 het verhaal zullen herhalen, en in 2183 en 2283 eveneens. Deze uitspraakkwestie is een schoolvoorbeeld van uitspraakdoordrammerij waaraan onze taal (helaas!) zo rijk is geworden. Het baat niet Mulisch erbij te halen. Uit zijn werk is even goed het tegendeel van wat Berits zegt, te peuteren als iets wat ermee overeenkomt.
W. Geldof publicist Papendrecht | |
Hypercorrect taalgebruikHet doet me plezier dat de heer J. Berits ook dingen schrijft waar ik het mee eens ben. Ik bedoel zijn opmerkingen over het voornaamwoord ‘hen’. Ik vind ook dat dit woord alleen als ‘hun’ uitgesproken zou moeten worden. Maar ik heb indertijd op school geleerd, weliswaar in de Randstad, dat ‘hen’ een uitvindsel is om in de geschreven taal de derde en de vierde naamval van ‘zij’ - in de gesproken taal beide ‘hun’ - van elkaar te onderscheiden. De laatste tijd wordt steeds meer de vorm ‘hen’ gehoord. Niet alleen in de gevallen waarin hij als vierde naamval wordt geschreven, maar ook waar men vroeger ‘hun’ zei en schreef; volgens mij de zoveelste vorm van hypercorrect taalgebruik. Het zou mijns inziens dan ook beter zijn het kunstmatige en voor velen kennelijk te moeilijke onderscheid in ‘hun’ en ‘hen’ overboord te gooien en consequent ‘hun’ te schrijven, dan ‘hun’ te verdringen door ‘hen’ en daarmee nodeloos de gesproken taal te veranderen. Maar als ik de heer Berits tenminste goed begrijp, is en was buiten de Randstad het zeggen van ‘hen’ vrij normaal. Wie van de lezers van ‘Onze Taal’ zegt daar iets meer over?
Dat het hypercorrect spreken overigens toeneemt, ligt voor de hand. Hoe minder de mensen hun taal beheersen, des te meer ze hun toevlucht nemen tot hypercorrecte vormen, spellinguitspraak, voorkeur voor een precieuze uitspraak van buitenlandse woorden enzovoort om dat te maskeren. De sprekers voor de radio en de televisie lopen hierin voorop. Ik deel dan ook niet de hoge dunk die de heer Berits van omroepers, nieuwslezers en verwante functionarissen schijnt te hebben. Het taalprestige dat dezen bij velen genieten, is volgens mij niet gebaseerd op hun prestaties maar slechts afgeleid van het verdiende prestige van de nieuwslezers en omroepers van de bbc en andere buitenlandse omroepen.
R.C. van Baarle Amsterdam | |
Storm in een glas waterIn de reactie van de heer Vroomans (‘Onze Taal’ nummer 10) op mijn artikel Surfkoeterwaals (‘Onze Taal’ nummer 7/8) moet vooral de duikelgijp (mijn vertaling voor duck gybe of duckgijp) het ontgelden. Dat deze vondst wel degelijk bruikbaar is, kan ik eenvoudig bewijzen. In de taalkunde is het arbitraire karakter van taal een feit: het verband tussen taalteken (‘naam’) en inhoud (‘verschijnsel’) is willekeurig. Hierdoor is het mogelijk om duckgijp te vertalen met duikelgijp ook al zou de ‘naam’ maar marginaal overeenkomen met het ‘verschijnsel’. Hier komt bij dat er voor duckgijp geen Nederlands woord bestaat waardoor de invoering van duikelgijp belet zou kunnen worden. Introduceer duikelgijp aan de hand van een fotoreportage in een plankzeiltijdschrift en niemand zal de ‘juistheid’ van deze vondst aanvechten. Als er nu eens vaker wordt ‘gespeeld’ met het arbitraire karakter van taal in de context, kan er veel meer papegaaien-Engels worden vertaald dan Vroomans had durven dromen.
J.S. Kik Eindhoven |
|