Het Gezegde & Co.
Er zou een geschiedenis van de taalwetenschap zijn te schrijven aan de hand van beroemd geworden voorbeeldzinnen. Ik noem er alvast een paar:
Dat zijn kooplieden; The shooting of the hunters; The man hit the ball; Colorless green ideas sleep furiously; Het Spaanse graan heeft de orkaan doorstaan (The rain in Spain falls mainly in the plain); De vek blakt de mukken.
Stuk voor stuk vertegenwoordigen ze een periode, een trant van redeneren, een bepaald taalkundig probleem dat toen in de aandacht stond. Ik stel me voor dat zulke beroemde zinnen dan de titels worden van de hoofdstukken van zo'n geschiedenis. Het is niet nodig mij, vanwege dit idee, in een voetnoot te vermelden.
Dat wonderlijke De vek blakt de mukken is een uitvinding van A. Reichling, voor zover ik weet wereldkundig gemaakt in 1935, in zijn dissertatie Het Woord, op pagina 347. Reichling gebruikt dit voorbeeld voor zijn standpunt in een discussie uit die dagen. Twee meningen stonden tegenover elkaar:
a om de betekenis van een zin te begrijpen, moet je eerst de grammaticale structuur ervan doorzien, dus weten wàt het onderwerp is en wàt het lijdend voorwerp is enz.
b Nee, andersom, de grammaticale structuur is pas te doorzien als je de betekenis van de zin begrijpt. Reichling neemt in 1935 de proef op de som, kiest een zin zonder betekenis:
‘... laten we nu eens aannemen dat 't nederlands is; dan gebeuren er plotseling vreemde dingen. Want, al weten we nu ook helemaal niet wat deze “woorden” betekenen, dan kunnen we toch met zekerheid zeggen dat de mukken geblakt worden door de vek, en ook dat tenminste één blakker (of blakster of blakkerd) van mukken 'n vek is.’
Ook zonder de betekenis te kennen kan Reichling deze zin ontleden. De vek is onderwerp, de mukken is lijdend voorwerp, en blakt is het werkwoordelijk gezegde. (Waarmee overigens nog niet standpunt a bewezen is!).
C.F.P. Stutterheim heeft in 1954, in Taalbeschouwing en taalbeheersing (p. 94-95) de zekerheid van Reichling aan het wankelen gebracht.
‘We kunnen alleen maar met zekerheid zeggen dat de mukken geblakt worden door de vlek, als we in “mukken” een meervoud zien. Dat het zich als een meervoud aan ons opdringt, is volkomen begrijpelijk. Maar we vergeten dan, dat het ook enkelvoud kan zijn, zoals het bestaan van Nederlandse woorden als “haven, kuiken, bekken, varken” bewijst.’ ‘Tot overmaat van ramp kan “de” zowel met een enkelvoudig als met een meervoudig woord verbonden worden.’ ‘Als we “mukken” in (te) goed vertrouwen als meervoud opvatten, dan heeft Reichling gelijk. Zien we er een enkelvoud in (het kan dit zijn), dan ontbreekt ons juist datgene wat ons in het eerste geval in staat stelt, de subjectsfunctie aan het ene en de objectsfunctie aan het andere “woord” toe te kennen. Het hulpmiddel, dat bij gebrek aan formele gegevens ingeschakeld zou moeten worden - de “betekenis” -, is eveneens geheel afwezig. Het is ons dus onbekend, of het hier een omkeerbare dan wel een onomkeerbare relatie betreft. Wat weten we derhalve met zekerheid? “Of de mukken worden geblakt door de vek, òf de mukken wordt geblakt door de vek, òf de vek wordt geblakt door de mukken”.’
Reichling is wel de bedenker van deze voorbeeldzin, maar hij kwam op het idee door het lezen van een nog veel bekender boek: The meaning of meaning van C.K. Ogden en I.A. Richards, 1923. (10e editie van de 8e druk 1972, p. 46) Hierin staat een Engels zinnetje van overeenkomstig karakter: the gostak distims the doshes. Reichling vermeldt dat hij zijn idee ontleent aan Ogden en Richards; hij citeert verkeerd (gostake in plaats van gostak; evenzo Stutterheim in Reichlings voetspoor). Reichling vermeldt niet dat Ogden en Richards evenmin de bedenkers zijn. Iets wat Ogden en Richards zelf wèl zeggen. Ze geven een citaat uit een boek van A. Ingraham, getiteld Swain School Lectures (1903):
‘Suppose someone to assert: The gostak distims the doshes. You do not know what this means; nor do I. But if we assume that it is English, we know that the doshes are distimmed by the gostak. We know too that one distimmer of doshes is a gostak. If, moreover, the doshes are galloons, we know that some galloons are distimmed by the gostak. And so we may go on, and so we often do go on.’
De toevoeging ‘nor do I’ verraadt de meesterhand. Wie was deze Ingraham? Ogden en Richards noemen hem (haar??) ‘an able but little-known writer’ (p. 46). Zeer able, dat is duidelijk. En ook zeer onbekend, zo weet ik nu. De Leidse Universiteitsbibliotheek kon me niet helpen en ook maanden speuren via het zogenaamde interbibliothecaire leenverkeer hebben niets opgeleverd. Nu zijn ze al weer een hele poos bezig met in het buitenland voor me te zoeken. Is er iemand in Nederland die een exemplaar bezit van de Swain School Lectures? Of is die Ingraham een verzinsel van Ogden en Richards?
J.M. van der Horst