Onze Taal. Jaargang 52
(1983)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdBoekbesprekingInez van Eijck, De Taalhulp
| |
[pagina 57]
| |
hanteren. Vaak worden die regels ook expliciet in dit boek vermeld (‘in ieder geval schrijven we over het algemeen combinaties van er, daar, hier, waar en voorzetsels aaneen’); vaak ook wordt volstaan met een serie voorbeelden, in de soms nogal optimistische verwachting dat de lezer zelf de regel kan reconstrueren (‘lengte, hoogte, breedte, grootte’). | |
InhoudHet boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel opent met een nogal langdradig en gekunsteld verhaaltje, getiteld ‘Het probleem van de ontvreemde baby'tjes’: een serie dicteezinnen die bedoeld zijn als een luchtige introductie op de spellingproblematiek. Hierna wordt steeds aan de hand van een zin uit het verhaaltje een spelling- of interpunctieprobleem behandeld, variërend van ‘een fotootje’ tot ‘lfst. o.e.r.’. Het eerste deel eindigt met de bespreking van een aantal stijlkwesties als verkeerde samentrekking (‘Ze trok het bed glad en een jas aan’), rare beeldspraak (‘De hongerwinter is hem niet in zijn koude kleren gaan zitten’) en stijlbreuk (‘Parbleu, amice, wat een kloteweer!’ sprak de markies'). De inhoudsopgave van dit eerste deel is, zoals dit tegenwoordig wel genoemd wordt, gebruikersvriendelijk opgezet: de verschillende paragraafjes worden aangegeven met een typerend voorbeeld, zodat de lezer snel zijn weg kan vinden. 63 De vrouw barst in snikken uit, maar haar tranen glijden hem langs zijn koude kleren af. In het tweede deel worden eerst enkele wel zeer elementaire tips gegeven voor duidelijk en leesbaar schrijven (‘maak een lijstje van de punten die u wilt behandelen’) en voor de verdeling van een tekst in alinea's. Hierna wordt tamelijk gedetailleerd ingegaan op de belangrijkste aspecten van de brief en in het bijzonder de sollicitatiebrief. Het boek besluit dan met een aantal nogal uiteenlopende aanhangsels: een begrippenlijst (barbarisme, pleonasme, eufemisme e.d.), veel voorkomende bastaardwoorden, titulatuur, afkortingen en, voor de liefhebbers, het ‘nationale en internationale spellingsalfabet voor telefoonverkeer’.
De Taalhulp is niet opgezet als een bijdrage tot de theorievorming in de taalkunde; De Taalhulp is bedoeld voor de gemiddelde taalkundig niet zeer geschoolde taalgebruiker, en als zodanig is het boek een welkome aanwinst te noemen. Het is vooral een handig boek, waarin de meest voorkomende vragen over spelling en stijl over het algemeen van een correct, duidelijk en prettig leesbaar antwoord worden voorzien. Hier en daar zou men wensen dat de uitleg van de schrijfster uitvoeriger was geweest - zou iedereen die geleerd heeft dat de stam van een werkwoord de ik-vorm is, bij voorbeeld meteen begrijpen dat de -f- in geloofde ‘eigenlijk’ een -v- is? Op andere plaatsen kan men zich afvragen of er geen overbodige informatie wordt gegeven, bij voorbeeld wanneer de lezer de vervoeging van de werkwoorden ‘hebben’ en ‘zijn’ krijgt gepresenteerd. Opmerkelijk is het dat de schrijfster zich niet altijd aan haar eigen aanwijzingen houdt. Zo spelt ze per se ten onrechte als persé, en gebruikt ze soms lelijke samentrekkingen als ‘Gebruik een neutrale envelop in dezelfde kleur als het papier, en waar het papier netjes gevouwen in past’. | |
SexismenMaar storender is het dat elke verwijzing naar geraadpleegde en aan te bevelen literatuur ontbreekt. Wie bij voorbeeld op zoek is naar adviezen voor het vermijden van sexistisch woordgebruik (wat is nu het minst slecht: timmerse, timmer of vrouwelijke timmerman?), wordt uit De Taalhulp niet veel wijzer. Of zou de schrijfster een bijzondere bedoeling hebben met door het boek verspreide voorbeeldzinnetjes als: ‘O schat’, fleemde Sofie, ‘schenk me nog eens in.’, ‘Hij veroorlooft zich een vloek, bindt wat in, vermant zich en racet luid roepend de tuin door’ en ‘Ziek kwam hij thuis en zijn moeder stopte hem in bed’? Het lijkt wat al te optimistisch erop te vertrouwen dat de niet gewaarschuwde lezer deze zinnen meteen als ironisch interpreteert, en inziet dat het voorbeelden zijn van een rolbevestigend taalgebruik dat misschien maar beter vermeden kan worden.
Deze kritiek betreft details: De Taalhulp verdient een positief eindoordeel. Inez van Eijck is erin geslaagd om na twee lezenswaardige inventarisaties van huis-, tuin- en keukentaal - ‘Ik zeg maar zo ik zeg maar niks’ en ‘Zo lust ik er nog wel een’ - nu ook een boek te maken waarvan de achterflap terecht zegt dat het handig is om het altijd bij de hand te hebben: thuis, op school en op het werk.
Carel Jansen Technische Hogeschool Twente vakgroep Toegepaste Taalkunde |
|