Spijkers op Laag Water
In enkele nummers van o.t. heb ik met veel medewerking van lezers woorden vermeld van Indonesische oorsprong, maar zo vervormd dat ze nauwelijks nog, of niet meer als ‘Oosterlingen’ herkenbaar waren. Het mooiste voorbeeld was passagieren, dat op het Javaanse pesisir, kust, teruggaat. Minder vervormd is amper, dat als hampir in het Indonesisch voorkomt.
Dat er ook talrijke Nederlandse woorden, al of niet vervormd, in het Indonesisch c.q. pasar-Maleis terechtgekomen zijn, ligt voor de hand. Ivan Wolffers heeft daarover in De Volkskrant een aardig artikel geschreven. De aanleiding was een incident met de schrijver Naipaul tijdens diens persconferentie in Nederland. Het lijkt me niet onjuist een ogenblik voor die woorden de aandacht te vragen: ze hebben soms een interessante reis achter de rug.
Maar laten we ons niet verbeelden de eersten te zijn geweest die gul uit hun taalarsenaal woorden afstonden. Gedurende de Hindoe-Javaanse periode zijn vele Sanskriet-woorden in het Javaans terechtgekomen en langs deze weg in andere Indonesische talen. Dan is er nog het Zuidindiase Tamil, dat vele woorden op het gebied van de handel afstond, de Islam met vele Arabische, vooral godsdienstige, termen en de taal van de voorgangers der Nederlanders, de Portugezen. Die zijn zelf reeds lang verdreven, maar ook zij hebben iets van hun taal achtergelaten: hari minggu, zondag, van het Portugese domingo; hari saptu, zaterdag, van het Portugese sabato; geredja, kerk, van het Portugese igrega; sepatu, schoen, van het Portugese sabboto. Natuurlijk zijn de oudste ontleningen aan het Nederlands uit de zeemanstaal afkomstig: bolsak, matras; seterop, limonade; sekotji, schuitje; gadji, gage, salaris; kakus, plee.
Dergelijke woorden demonstreren hoe de aanpassing aan het Indonesische klankstelsel plaats had. Het aantal mogelijke medeklinkercombinaties bij voorbeeld in het Indonesisch is geringer dan in het Nederlands. Daarom worden in ontleningen medeklinkers vaak van elkaar gescheiden door sjwa's ‘stomme e's’. Grappig is dat deze oudste ontleningen soms zijn blijven voortleven, terwijl zij in het Nederlands zelf òf geheel, òf in de oude betekenis verdwenen zijn. Wie wil, zou hier van ‘versteningen’ kunnen spreken.
Wolffers somt hele rijen woorden op die hij noteerde tijdens een bezoek aan een warenhuis; enkele daarvan volgen hier: selop, slof(fen); dasi, stropdas; gelas, tas; kaos, kous of sok. In een nieuwe samenstelling komt dit laatste woord ook voor: badju kaos, singlet. Dit badju hebben wij weer overgenomen als baadje, nog in gebruik bij de marine.
Bij samenstellingen in het Indonesisch staat, anders dan in het Nederlands, het bepalende deel achteraan, soms ook wanneer de beide componenten leenwoorden zijn. Zo ontstaan woorden als kantor pos, kartu pos, briefkaart, en ook het op het eerste oog ondoorzichtige weselpos, postwissel.
Hoewel een groot aantal Indonesiërs nog Nederlands spreekt en velen trachten het te leren, zal, net als omgekeerd, het aantal Nederlandse woorden in het Indonesisch niet meer toenemen. Van de meeste ontleningen kan echter veilig worden aangenomen dat zij het de eerste paar eeuwen nog wel zullen uithouden. Zo gaat dat nu eenmaal in de taal.
D. de Vries
Velp