Friese-taalpolitiek
Het streven om het Fries naast het Nederlands een gelijkwaardige en gelijkberechtigde positie als bestuurstaal in Friesland te geven, houdt al een keuze in. Gelijkwaardigheid en gelijkberechtiging van beide talen in een maatschappelijke context waarin beide talen niet gelijkwaardig en gelijkberechtigd (kunnen) functioneren, vragen om een taalregeling waarin beide talen niet elkaars concurrent zijn. Wanneer beide talen wel in een concurrentiepositie ten opzichte van elkaar verkeren, komt de lage taal(variant) door zijn relatieve gebrek aan status zeer zwak te staan.
Gelijkwaardigheid en gelijkberechtiging kunnen in het geval van twee ongelijke talen niet eerder worden verwezenlijkt dan wanneer ieder van beide talen in een niet-concurrente sfeer een reëel functionerende positie wordt toebedeeld. Vandaar dat de selectie van een principe in de tweetalige situatie van Friesland nooit een keuze voor een stelsel met alleen maar individuele taalrechten of voor een stelsel van dubbeltaligheid (het gelijktijdig gebruiken van beide talen) kan zijn. De eerste keuze valt af, omdat die keuze niets zegt over het gedrag van de overheid zelf. Een overheid die verklaart dat zij de gelijkwaardigheid en gelijkberechtiging van beide talen nastreeft, behoort die verklaring op haar eigen gedrag te betrekken. De tweede keuze is irreëel omdat dan twee ongelijke talen in een onmogelijke concurrentieverhouding worden gebracht. Er is evenwel een andere keuze mogelijk. Zo'n keuze moet beide talen niet alleen een reëel functionerende positie toekennen, maar het eveneens mogelijk maken dat de betekenis van taal als communicatiemiddel voor een groep tot zijn recht komt. Met andere woorden, zo'n keuze moet met de boven-individuele betekenis van taal rekening houden.
Die voorwaarden leiden naar een keuze voor een stelsel van tweetaligheid waarin afhankelijk van de situatie of alleen het Fries of alleen het Nederlands wordt gebruikt.
De provinciale taalpolitiek gaat uit van dit stelsel van tweetaligheid. Deze keuze is duidelijk geformuleerd en verantwoord in het Interim-rapport Fries in het Officiële Verkeer en wordt in de praktijk toegepast. De historische achtergronden heb ik uitvoerig belicht in mijn studie De ûntjouwing fan it Frysk yn it offisiële ferkear, Ljouwert 1982.
Het spreekt voor zich dat de keuze voor het principe van de tweetaligheid betekenis krijgt wanneer die keuze wordt ingepast in het in Nederland geldende juridische stelsel. Een codificatie in de vorm van een formele wet of een provinciale (gemeentelijke) verordening is op den duur nodig teneinde zekerheden voor de - in Friesland woonachtige - niet-Friestaligen te scheppen. Hun rechtsbescherming mag niet in het gedrang komen. Codificatie speelt behalve uit een oogpunt van rechtsbescherming nog een andere rol, namelijk om de keuze voor een bepaald principe tot beleid te maken. Voor dat doel staan dezelfde mogelijkheden open. Over één van die mogelijkheden nog het volgende. Nagenoeg elk besluit van provinciale of gedeputeerde staten kan wegens strijd met de wet of het algemeen belang spontaan door de Kroon worden vernietigd. Die mogelijkheid maakt codificatie door een provinciale verordening onzeker. Deze onzekerheid kan worden vermeden indien met de rijksoverheid overeenstemming bestaat over de inhoud van zo'n verordening. In het geval van overeenstemming zal de rijksoverheid niet bevorderen dat een provinciale verordening die aan bepaalde eisen voldoet, die inherent aan de Nederlandse rechtsorde zijn, ter vernietiging aan de Kroon wordt voorgelegd.