Overheid, mag het ook in het Nederlands?
Wat is de Nederlandse taal voor mij?
Voor mij is die taal meestal alleen maar een gebruiksvoorwerp, een middel, waarmee ik met mijn omgeving in contact kan komen en omgekeerd.
Ik kan er mee aan de weet komen, hoe ik een voorwerp moet gebruiken, als ik de Nederlandse gebruiksaanwijzing lees.
Ik kan er mee aan iemand vertellen, waar hij langs moet lopen, om bij het postkantoor of de dokter te komen.
Ik kan er mee aan mijn bestuurders, de overheid, vertellen dat ik bezwaar maak tegen... vult u zelf maar in.
Ik kan er ook mee aan de weet komen, wat de overheid aan mij heeft mee te delen... Dat dàcht ik tenminste.
Als burger, die in politiek geïnteresseerd is, stel ik mijn (beperkte) kennis en capaciteiten ter beschikking van de vertegenwoordigers van die politieke partij, die voor mij de minst slechte is. Daarom ook, lees ik vrij veel ambtelijke stukken en ben daarbij in aanraking gekomen met stukken (in dit geval van Gedeputeerde Staten van Friesland), die in de Friese taal zijn gesteld.
Eenvoudig Fries kan ik lezen, maar als ik zakelijke informatie moet halen uit een ambtelijke Friese tekst en die informatie ook politiek moet beoordelen, dan kost me dat erg veel moeite. Ik ben daarin niet de enige, want 30% van de inwoners van Friesland kan in het geheel geen Fries lezen.
Omdat het Nederlands mij veel beter ‘ligt’ dan het Fries, heb ik de (achteraf zeer euvele) moed gehad, om aan g.s van Friesland te vragen, mij een vertaling te verstrekken van bepaalde stukken uit de begroting van 1981. Ik ben van mening, dat in een tijd van inspraak, medezeggenschap, e.d. de informatie van de overheid voor iedereen in begrijpelijke vorm beschikbaar moet zijn, vandaar mijn verzoek, dat ik 11 oktober 1980 aan g.s richtte. Eind februari 1981 werd me de vertaling geweigerd, tenzij ik f 25,- per bladzijde vertaalkosten wilde betalen. Ik heb daartegen bezwaar gemaakt en - als gevolg van alle vertragingskunstgrepen, die g.s hebben kunnen vinden - kreeg ik 15 juni 1981 het antwoord, dat ik in mijn bezwaar ‘niet-ontvankelijk’ werd verklaard. De discussie over de reden van de weigering, was daarmee weer wat op de lange baan geschoven, want in zo'n geval moet je je bij de Raad van State vervoegen, om je ‘gelijk’ te halen en dat heb ik dan maar gedaan. Als gevolg hiervan heeft de Raad van State in juni 1982 beslist, dat g.s. mij ten onrechte ‘niet-ontvankelijk’ hebben verklaard en dat ze wel degelijk op mijn bezwaar dienden in te gaan.
Gedeputeerde Staten hebben toen mijn bezwaar ‘aangehoord’ met als resultaat, dat me op 14 oktober 1982 opnieuw de vertaling is geweigerd.
Mijn bezwaar daartegen heb ik een week later naar de Raad van State gestuurd. Deze Raad zal waarschijnlijk omstreeks oktober 1983 een uitspraak doen over deze weigering, op een verzoek van drie(!) jaar tevoren. Deze uitspraak is dan de eerste, die de Raad van State zal doen over een ‘taalzaak’. Omdat de Raad van State alleen maar met de ‘wet’ te maken heeft, is de lopende procedure volledig toegespitst op juridische slimmigheidjes en ambtelijke (taalkundige?) haarkloverijen, die voor de lezers van Onze Taal nù niet zo interessant zijn en bovendien nog zeker twee of drie van deze opstellen zouden vragen. (Voor eventuele liefhebbers: artikel 122 Provinciewet; artikel 1 (eventueel 2) Wet Openbaarheid Bestuur; artikelen 1 en 5 Besluit ob; artikelen 11, 12, 13, 14, 20.1, 20.2 (eventueel 22, 26, 27 en 28) Aanwijzingen ob, zullen in de procedure wel een rol gaan spelen, maar in geen van de genoemde artikelen komt het woord ‘taal’ voor!)