Het ‘Bureau Taalcuriosa’ ofwel de gevolgen van een moment onbedachtzaamheid
‘Volledig’ begon ik een vreemd woord te vinden, toen ik een jaar of twaalf was. Twee jaar later schreef ik in een schriftje op waarom ik dat vond, een mini-verhandeling van een onvolgroeid pubertje over het fenomeen contradictio. Ik was blij met mijn vondst en vond schrijven leuk. Toen ik later in het woord ‘basalt’ twee stemmen meende te horen, pakte ik het oude schriftje weer ter hand en besloot ik een boek te schrijven over alle gekke woorden, die ik tegenkwam. Vijftien was ik toen en ik dacht, dat het schrijven van een boek een fluitje van een cent was. Dat bleek niet het geval te zijn, maar wel bleef ik al mijn Opperlandse vondsten noteren en dat dus avant la lettre. Op het etiket van mijn schriftje stond ‘Taalcuriosa’. Na verloop van tijd had ik een tweede schriftje nodig. Zo groeide de verzameling.
Toen ik een jaar of twinting was hadden mijn schriftjes inderdaad het volume van een dik boek aangenomen, maar van enige orde was geen sprake. Die bracht ik later aan, toen anderen erop aandrongen. Na dat gedaan te hebben - ik was toen al redacteur van het Belgische literaire blad ‘Yang’ -, besloot ik erover te gaan publiceren. Mijn eerste artikel in ‘Yang’ ging over palindromen en werd in 1976 gepubliceerd. Het heette ‘Taalcuriosa, deel 1’ en behandelde het fenomeen palindroom uitvoerig voor die tijd, zo zelfs dat Battus er in zijn bijbel ‘Opperlandse Taal- & Letterkunde’ naar verwijst. Aan het eind van het artikel vroeg ik de lezers in een p.s.-je eventuele aanvullingen toe te zenden. Bij wijze van ondoordachte grap gaf ik daarbij als adres op: Bureau Taalcuriosa, gevolgd door mijn adres. Het was een spontaan idee om materiaal te verzamelen. De gevolgen bleken niet te overzien, althans op lange termijn.
Jarenlang leed het ‘Bureau Taalcuriosa’ een onopgemerkt en kommervol bestaan. Slechts sporadisch reageerden lezers. Het beantwoorden van de post was bepaald geen dagtaak. Dat veranderde toen Battus zijn bijbel publiceerde en het bureau ontmanteld werd. Ik werd in zijn register met zoveel woorden ‘Bests Opperlandicus’ genoemd met verwijzingen naar mijn artikelen in ‘Yang’. Kennelijk was dat voor de redactie van een informatiebulletin voor Neerlandici aanleiding om het ‘Bureau Taalcuriosa’ op te nemen in de jaarlijkse adressenlijst. Welnu, dat heb ik geweten! Van alle mogelijke kanten kwamen verzoeken om meer informatie over het ‘bureau’.
Het ‘bureau’, dat ben ik dus! En ik verzamel taalcuriosa, opvallende dingen, die iets te maken hebben met taal, en daar probeer ik dan zinnig over te schrijven. Zo eenvoudig ligt dat.
Voorbeelden werden gevraagd? Alsof ik Theo Koomen om rugnummers hoor schreeuwen. Ik verzamel van alles op het gebied van taalcuriosa zoals
maximale homoniemen (ton);
recordreeksen (als achter vliegen vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna); pleopleonasmes (FC VVV);
taalreflexen (Jantjes vader had drie zonen, Kwik, Kwak en? - Nee, niet Kwek, maar Jantje!);
fouten in de Dikke Van Dale (weebastige in plaats van weerbarstig bij het lemma kont); vertaalbare halfpalindromen (nato-otan); reclamespreuken (slogan voor een taxibedrijf: Wij zetten u af waar u wilt!);
conditioneringsgrappen (Zeg tien keer poppen en vraag: voor een groen licht moet je...?;
buskaartjes van America naar Californië in de Peel;
stripwoorden (Maries, Marie, Arie, Rie); telefoonboekgegevens (Meneer Bloemendaal op de Bloemendaalseweg in Bloemendaal);
naam-beroep-items (dr. Zorgdrager - arts, Haas - sprinter, Emmer - nieuwslezer etc.), en
allerhande andere gaten in de kaas van de taal.
Kort gezegd komt het hier op neer: ik verzamel onzin. En dat is onderhand een dagtaak.
Het ‘bureau’ begint een eigen leven te leiden, nu officiële instanties zich ermee bezig willen houden. Dat is het mooiste curiosum, dat het ‘bureau’ tot nu toe heeft mogen optekenen.
Jules Welling
Best