Het rijmschap
Er is in zee een coelacanth gevonden,
de missing link tussen twee vissen in.
De vinder weende van verwondering.
Onder zijn ogen lag voor 't eerst verbonden
de eeuwig onderbroken schakeling.
En allen die om deze vis heenstonden
voelden zich op dat ogenblik verslonden
door de millioenen jaren achter hen.
Rangorde tussen mens en hagedis
en van de hagedis diep in de stof,
verder dan onze instrumenten reiken.
Bij dit besef mogen wij doen alsof
de reeks naar boven toe hetzelfde is
en kunnen zo bij God op tafel kijken.
En God zal zeggen: o is dat 'em,
de felle dichter Jac. van Hattum!
In een beminnelijke brief verwijt een lezeres ons dat we zondagsdichters bespotten en belasteren. Ze merkt op dat er onder beroepsdichters ook ‘zielige broddelaars’ voorkomen, en stelt de gewetensvraag: ‘Waarom zouden er geen zondagsdichters kunnen zijn die foutloos dichten?’
Klaarblijkelijk hebben we niet duidelijk genoeg verkondigd dat de zondagsdichter per definitie geen vakman is, en dat zelfs foutloosheid - veelvuldig aan te treffen bij Schaap bijvoorbeeld - gebrekkig kan zijn, hoe paradoxaal dat ook klinkt. Voorts zal het nodig zijn te herhalen, dat we veel meer waardering hebben voor het oprecht gepiep van de herdersknaap dan voor het ideologisch gepiep van een Breuker.
Nevenstaande lyriek is niet slechts erbarmelijk maar ook nog plaatsrovend, zodat ik van uitvoerige analyse moet en mag afzien.
Wel dient vermeld te worden dat we hier geen zondagsdichter lezen, doch een kliekjesdagdichter; u zult het betwijfelen, maar dit schreef een echte poëet, die naslagwerken en bloemlezingen heeft gehaald.
Waarin verschilt dit produkt nu van een typisch zondagsgedicht? Niet in diepgang of luciditeit. Noch in taalzuiverheid of verstechniek. Enkel en alleen in zelfgenoegzaamheid.
De zondagsdichter zou, als hij dit gewrocht had, denken: ‘Tja, ik doe mijn best, ik bedoel het goed, maar ik ben natuurlijk geen dichter.’
De gecanoniseerde kunstenaar echter redeneert: ‘Dit is geheel in orde want het is mooi; het is namelijk van mij, en ik ben een dichter.’
Genoeg over zondagsdichters
Want we krijgen nu iets veel gewichters:
Door twee eminente voorlichters
H.H. Polzer
•
‘Blij dat er vers is!!’ heeft mijn bakker op zijn broodzakken laten drukken. Graag zou ik deze maand met de man meejubelen, maar het mag niet zijn. Eigenlijk houd ik niet van moppen. Als iemand plompverloren begint met: ‘Ken je die van die...’ word ik doorgaans schrikkelijk nerveus. Ik weet niet hoe ik kijken moet, ik weet niet wanneer ik lachen moet, ik weet niet hoe ik lachen moet wanneer ik hoegenaamd niet moet lachen. Moppen zijn tweedehands olijkheden. En olijkheid is tweederangs humor.
Limericks zijn de moppen van de dichtkunst. Soms letterlijk: plezierdichters zonder inspiratie beijveren zich regelmatig om een oude mop onder te brengen in een aabba-schema.
Toen eens Moos een relaxhuis verliet
Werd hij door een stel vrienden bespied
Men zei: ‘Wat doe je nou?
Pas eergisteren stierf je vrouw!’
En hij sprak: ‘Weet ik veel, wat ik doe
Te veel gist, te weinig zout en zéér oudbakken. Verse limericks echter smaken me ook zelden. Een volgend keer daarover meer.
Ivo de Wijs