Het gezegde & co.
Nederland is een exporterend land. Chocoladehagelslag bijvoorbeeld voeren wij uit, zij het onvoldoende om de economische crisis het hoofd te kunnen bieden. Het buitenland is begerig naar onze hagelslag, en is bereid daar goed geld voor te geven. Dat laatste is maar een veronderstelling mijnerzijds. Wel een redelijke veronderstelling, want was het anders, dan zou het gauw afgelopen wezen met onze neiging hagelslag over de grenzen te dragen. O, denk niet dat dit allemaal zo eenvoudig is. De uitvoer van chocoladehagelslag kent zo zijn problemen.
Bijvoorbeeld: leg in een andere taal uit, hoe het pakje geopend moet worden. Aan de zijkant steekt een lipje uit, met daarop een pijl die de verkeerde kant heenwijst. Dan volgt onder elkaar: hier openen, pull here, tirez doucement. Dit lijkt me correct. Maar juist daardoor lijkt er veel te leren over de landsaard.
In de eerste plaats wordt Engels- en Frans-sprekende gebruikers van hagelslag gezegd dat ze moeten trekken (pull, tirez), Nederlandse gebruikers niet (openen). Huet, W.F. Hermans, Kousbroek en al diegenen die buitenlandse cultuur altijd beter vinden dan de onze, zouden er hier op kunnen wijzen dat beschaafder volkeren inderdaad zó hun doosje hagelslag openen. Dat voor Nederlanders daarentegen de mogelijkheid open moet blijven, op de aangewezen plaats een duim naar binnen te duwen, of met een botte schaar een gat te boren. Maar 't is anders, dunkt me. Wat voor Nederlanders vanzelf spreekt, moet Engelsen en Fransen blijkbaar met zoveel woorden gezegd worden. Dat van allen zonder onderscheid gevergd wordt tegen de pijlrichting in te openen, is een stukje Europese integratie.
Even boeiend vind ik dat Franse doucement. Maken de Fransen hun pakje hagelslag voorzichtiger open dan wij? De taal is gans het volk, een spiegel van het denken, zo klaar als koffiedik. We kunnen met dezelfde feiten ook het omgekeerde aantonen: tegen Fransen moet je expliciet zeggen hun doosje hagelslag vooral zachtjes te openen, anders ratsen ze dat lipje eraf en vliegt de hagel over tafel.
Welke redenering is nu goed? Geen van beide. Dit is een lange inleiding; nu de kern: een artikel van Heldring in nrc/Handelsblad en een brief van mr. Kolfschoten.
Wat is er gebeurd? Schillebeeckx heeft de Erasmusprijs gekregen. Niet om z'n prachtig taalgebruik, maar om z'n theologie. Over die theologie wordt verschillend gedacht. Zowel binnen als buiten Nederland ondervindt Schillebeeckx naast veel lof veel verzet. Veel theologen en niet-theologen vinden zijn werk zeer origineel en inspirerend, anderen vinden het een gevaar voor de r.k.-kerk. Zo gaat dat, met iemand die echt iets belangrijks te zeggen heeft. Maar Schillebeeckx schrijft een beroerd soort Nederlands.
Nu Heldring (nrc 24 september, 1982), en ik voldoe hiermee gaarne aan het verzoek van mr. Kolfschoten de kwestie hier te signaleren:
‘Iemand die zo zondigt tegen zijn eigen taal, ja tegen taal in het algemeen, verdient geen culturele prijs, al zijn zijn gedachten nog zo subliem. Maar als het waar is dat de taal de spiegel is van iemands denken, dan moeten we aan het laatste ook gaan twijfelen. Bovendien - en dat is misschien nog het ergste - verraadt hij, door zo te schrijven, in feite een minachting voor de lezer.’
als het waar is, dat de taal een spiegel is. als het niet waar is, d.w.z. als iemands taalgebruik en theologische werk niet zo simpel samenhangen, zakt Heldrings redenering als een pudding in elkaar. Want dan zouden we voortaan aan iedere prijs (best geklede vrouw van 1982; staatsman van het jaar; record paalzitten) de voorwaarde moeten verbinden: mits de winnaar behoorlijk Nederlands schrijft. Heldring heeft alleen gelijk als er zo'n verband bestaat tussen iemands denken en zijn taal. Heldring had kunnen weten dat omtrent die relatie beslist onvoldoende bekend is om zo hoog van de toren te blazen. Met eventueel recht (dus ook zonder -) zou men kunnen zeggen dat Schillebeeckx nu juist een voorbeeld is dat blijkbaar een internationaal befaamd theoloog een krakkemikkig taalgebruik kan vertonen.
En het ergste is zijn laatste zin. Die laatste zin is alleen maar waar, als Schillebeeckx tot beter in staat is. Hij kan het dan wel, maar minacht nu eenmaal zijn lezers... De tweede veronderstelling is zonder meer onwaarschijnlijk. Heldring: tirez doucement.
•
Verhuisd: de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie (inl), van Plantsoen 41-45, Leiden, naar: Matthias de Vrieshof 2-3, Witte Singel/Doelen, Leiden. Postadres: postbus 9515, 2300 ra Leiden. Nieuwe telefoonnummers: (071) 148333 (voor de kleine boodschappen) en (071) 141648 (voor de grote boodschappen).
•
Verhuisd: het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, van de Juffrouw Idastraat, naar: Prinses Irenepad 10, 2595 bg Den Haag. Postadres: postbus 90515, 2509 lm Den Haag. Telefoon: (070) 471114. Prinses Irenepad??? Jawel, bij de nieuwe Koninklijke Bibliotheek in, naast het Centraal Station.
•
De Esperanto Voorlichtings- en onderwijsdienst is gevestigd aan de Leidsevaart 52, 2114 ad Vogelenzang; tel. (02502) 6332 (na 19.00 uur).
•
Koopt u ook uw aardappels wel eens in de supermarkt, in van die plastic zakken met luchtgaatjes? Toch eens kijken of ook bij u Laurens Janszoon Coster daarop staat afgebeeld. Een brok cultuurspreiding waar het nieuwe kabinet wel een eind aan zal maken.
•
We zetten de inventarisatie van ezelsbruggen voort, gesteund door vele vriendelijke lezers. De allerbekendste hebben voorrang. Eerst een zin die de verdienste heeft van alle letters van ons alfabet minimaal één keer te hebben: ‘The quick brown fox jumps over the lazy dog’. Waar het goed voor is, weet ik niet, maar mooi is 't wel.
Beginnende varensgasten hebben altijd moeite met het onthouden van bakboord en stuurboord. Plus de onzekerheid aan welke kant het rode, aan welke kant het groene licht zit. gras helpt: Groen Rechts aan Stuurboord. Of in natuur- en scheikunde: knap, kathode negatief, anode positief. Uit juridische kring vernamen we: barradaz, een simpel middel om te onthouden waar in Nederland zich rechtbanken bevinden (een in elk der provinciehoofdsteden, alsmede in Breda, Alkmaar, Rotterdam, Roermond, Almelo, Dordrecht, Amsterdam en Zutphen).
J.M. van der Horst