Heeft iemand hen al iets te eten gebracht?
Het zinnetje hierboven klonk op 18 juli van dit jaar via de mond van een Nederlandse filmschone uit m'n tv. De rol die deze diva speelde, schreef allerkeurigst abn voor.
In dat zinnetje is hen meewerkend voorwerp. Nu denkt menige ontwikkelde Nederlandstalige dat je in dat geval hun moet gebruiken en dat het gebruik van hen beperkt moet blijven tot twee gevallen: als lijdend voorwerp en na 'n voorzetsel.
Van 't toepassen van deze regels komt in de taalpraktijk volstrekt niets terecht. Zodra men het voornaamwoord hen gebruikt, loopt men groot risico dat men gaat ‘afwijken’: langdurige waarneming heeft me tot de overtuiging gebracht dat 't aantal gevallen van ‘fout’ gebruik vrijwel gelijk moet zijn aan dat van ‘goed’ gebruik. Het heeft dan ook geen enkele zin bij het onderwijs te proberen de leerlingen tot ‘korrekt’ gebruik te brengen.
We kunnen het voornaamwoord hen trouwens best missen, wat al blijkt uit het feit dat velen ten noorden van de grote rivieren het zelden of nooit in de mond nemen. En wat het gebruik op papier aangaat: in goed geschreven teksten doet het vaak hinderlijk ‘boekerig’ aan, o.a. in werk van W.F. Hermans en Kees van Kooten. In de meeste gevallen kunnen we als persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud ze gebruiken, zowel voor personen als voor zaken en in vrijwel alle denkbare grammatikale funkties. Enkele voorbeelden:
Ze (de kinderen) lopen op straat.
Ze (de boeken) liggen op tafel.
Ik zie ze (de kinderen, de boeken).
Ik geef ze (de kinderen) een snoepje.
Ik geef ze (de stoelen) een mooi kleurtje.
Ik reken beslist op ze (de kinderen).