Van wentelwiek tot canvassen
De wentelwiek heeft het niet overleefd, het samenwonen wel, zij het heel anders dan we in 1948 dachten. De typisch Nederlandse betekenis die de ‘zuilen’ erbij gekregen hebben heeft standgehouden, maar het gezinspak dat zo levensvatbaar leek, is flink op zijn retour. En hoe graag we de ‘dertiger jaren’ ook buiten de deur gehouden hadden ten voordele van de beter-Nederlandse ‘jaren dertig’, het is ons niet gelukt.
Dat zijn een paar herinneringen uit enkele tientallen jaren vol taalzorgen bij een landelijke krant. De wentelwiek was een bevlieging van onze vroegere hoofdredacteur, dr. Bruins Slot. Laten we eens proberen, stelde hij voor, dat goed Nederlands klinkende woord erin te krijgen en het vreemde ‘helikopter’ uit onze kolommen te weren. Het afspraakje werd gemaakt, we schreven een poosje enthousiast over wentelwieken en zwegen over helikopters, maar het sloeg niet aan: niemand nam het over, al spoedig was het daardoor niet leuk meer en het bloedde dood: langzaam maar zeker keerden de helikopters terug in onze krant. Was het te kunstmatig gebeurd, kwam het te weinig voort uit de spraakmakende gemeente zelf? Dat is misschien wel waar - maar er zijn toch voorbeelden te geven van woorden die bedacht zijn op studeerkamers (en dat zijn vaak heel wat wereldvreemdere ruimten dan redactielokalen van kranten) en die wèl wortel schoten; denk maar aan rijwiel.
Dan het woord samenwonen. Bladerend in oude nummers van onze krant vond ik in een editie van september 1948 als grote kop bovenaan de voorpagina (journalisten noemen dat de ‘opening’): ‘Een half millioen Nederlanders moet samenwonen’. Zo, ook toen al, dacht ik even, maar al spoedig bleek dat het helemaal niet ging over het ongehuwd samenwonen van man en vrouw (‘hokken’) ging. De kop sloeg op een weinig vrolijke uitspraak over de woningnood, opgetekend uit de mond van de toenmalige minister van volkshuisvesting mr. J.J. In 't Veld. Met ‘samenwonen’ werd bedoeld wat ook toen al ‘inwonen’ genoemd werd: het wonen door meer gezinnen in één huis. Nu zou je ‘samenwonen’ niet meer zo kunnen gebruiken zonder je belachelijk te maken; een betekenisverandering van betekenis!
Vervolgens de ‘zuilen’: wat heeft dat woord (vooral in het meervoud) een rol gespeeld in de politieke discussies sedert het einde van de tweede wereldoorlog! Langzaam maar zeker kwam het in gebruik voor de naast elkaar bestaande levensbeschouwelijke groepen met de hele ‘bovenbouw’ van hun eigen organisatieleven erbij - en al spoedig ontstonden ook het werkwoord ‘verzuilen’ en het (vooral veel gebruikte) tegenwoordig deelwoord ‘verzuiling’. Typerend was dat ‘zuilen’ en ‘verzuiling’ vooral gebruikt werden door mensen die het hele zaakje het liefst opgeruimd hadden; zij die dit alles als kostbare waarden koesterden vonden ‘zuil’ en ‘verzuiling’ daarentegen zo ongeveer scheldwoorden.
Onze vroegere hoofdredacteur is in de krant eens flink uitgevaren tegen een geestverwant, omdat die het woord ‘verzuiling’ gebruikt had, niet om er het christelijk organisatieleven op zichzelf mee aan te duiden maar een extreme uitloper ervan: de verstarring van de structuren, het vastroesten van het hele systeem. Dat woord ‘verzuiling’ is uit den boze, kreeg de geestverwant te horen, want hoe je het ook gebruikt, het wordt door de tegenpartij altijd zo omgebogen dat het zich tégen je keert.
Dat het gezinspak en de gezinsfles terrein verloren hebben kan iedereen constateren: al een poos niets van ze gehoord!
En tenslotte die ‘dertiger jaren’: wat is het er vroeger bij ons ingeheid dat dat een verkeerde vorm was, dat het ‘Duits’ was! Maar och, wat begin je ertegen als iedereen (en tot dat collectief horen schrijvers van naam) het wèl schrijft. Bijna zou ik Vondel citeren: Hij schut vergeefs sich selven moe, Wie schutten wil den starcken vliet...