Het rijmschap
(De Stedendriehoek)
Zondagsschilders worden ook peintres naïfs genoemd, en de tweede term is niet altijd juist. Er zijn mensen bij die niet alleen foutloos schilderen - vormen, kleuren, vlakverdeling, perspectief, ze hebben het allemaal in hun macht - maar ook intelligent. Vergeet ook niet degenen die doortrapt naïef schilderen omdat zulk werk goed in de markt ligt.
Met zondagsdichters bedoel ik de echte amateurs. Ze werken mee aan personeels- en verenigingsbladen, sturen veel in naar onbeduidende kranten, nemen deel aan prijsvragen en wedstrijden, maken reclame voor het kleinbedrijf. En berijmen jarigen, gouden echtparen, sinterklaasgiften. Hun kenmerk is ware onschuld. Ze willen het mooi zeggen, hetgeen noopt tot poëzie, en poëzie rijmt.
Metrum, zinsbouw, stijl, versstructuur - dat soort dingen gaat hun boven de pet. Een handicap waar ze rond voor uitkomen. Het rijm beheersen ze evenmin, maar dat weten ze niet. Evident is dat ze geweldig hun best doen, dat ze er behagen in scheppen en ook gelukkig zijn met het resultaat, zonder dit te verwarren met de echte literaire meesterlijke dichtkunst van beroemde mannen (Mars-, Vro-, noem maar op); pretentieus zijn ze in geen geval.
Wel kunnen ze, net als de onsterfelijkheden, verdomd saai zijn. Toch straalt hun oeuvre dan nog altijd een ontwapenende toewijding uit.
Zijn wij bij lieve mensen, dat is ons heel
Wij geven dan een poot, en kwispelen
Dit is een klein fragment. Beknoptheid komt bij zondagsdichters zelden voor. Ik ken er een in Bergen op Zoom die alle typische gebreken vertoont, en een daarvan is direct herkenbaar: veel regels, en die allemaal erg lang. Hij is te lezenswaardig om in enkele regels te worden afgehandeld, dus ik vertel u ditmaal over Jan Claasz. Schaap, een wat meer geschoolde dilettant, uit wiens Bloemtuintje (t'Amsterdam, 1724) blijkt, dat hij als hereboer veelstof tot overdenking opdeed. Ik ging eens door het groene velt, / Daar Beesten waren ingestelt; / Ik zag'er onder al een Koe, / Die ging zyn mondt vast op en toe, / Terwyl dat hy daar neder zat, / En kaauden even of hy at.
Ook deze man zult u terugzien.
H.H. Polzer
•
Was de Koe van Schaap een Stier?
Veel zondagsdichters zijn dichteressen. Ik heb een tante die feestelijke familiegebeurtenissen steevast voorziet van een vers. Haar inzet is bewonderenswaardig, haar fouten zijn exemplarisch
Haar telefoon rinkelt maar door
En zij raakt het bijster spoor
De zondagsdichter zal nooit een regel doorschrappen. De oneven regels van zijn gedicht zijn steeds het sterkst, de even regels zijn maandagregels. Als een vakman het huiselijke rijmschema aabb gebruikt, maakt hij van de oneven regels de aanloop, van de even regels de sprong. De beroeps geeft zijn magerste rijmwoorden een plaatsje in de oneven regels en als hij enjambeert zal hij het nooit doen aan het eind van een even regel. Hij werkt veelal van onder naar boven. Hij maakt een kladje. De zondagsdichter schrijft meteen in het net. Hij vertrouwt erop dat hij wel een oplossing vinden zal om zijn vers kloppend en rijmend te krijgen. Hij kan terwijl hij rijmt/zijn tweede regel rekken tot in het oneindige, tot er door de vreemde wetten van taal en toeval een passend rijmwoord verschijnt. Hij kan van de tegenwoordige in de verleden tijd stappen. Hij kan een oogje dichtknijpen. Mijn tante hanteert naast haar mixer (bijster spoor) ook graag haar decoupeerzaag
Daarom nu klinken op dit gezin
Zondagsdichters horen thuis in de intimiteit. De kring van feestvierende familieleden, vrienden of gelijkgestemden kijkt met liefde dwars door de lelijkheid heen naar de intenties. Dat die intenties weinig oorspronkelijk zijn doet er niet toe. Waar alle aanwezigen deel hebben aan hetzelfde cliché, wacht men toch altijd vol spanning op de eenling die het vanouds bekende nog eens beschrijft - uitvoerig en op rijm. Allen snikken of lachen, de eenling glorieert. De zondagsdichter als zondagskind.
Ouwe Chris de straatveger met ijzeren
Arenden Heerkloots met hun snoep-
Ook werd er aardig door de straten
Het kleine vrouwtje (Hollandse
nieuwe) wie heeft haar gekend
Ha bokkie bè, Werveda met Amstelbier
Er was met die venters veel vertier
Adriaantje van de dijk (hakhout) met
Speyer met lompen en Veen met
De twee bombardementen ook niet te
Die ellende is aardig versleten
Met het zestigjarig bestaan
Is er heel wat veranderd in Tuindorp
Snikken hoeft niet, maar wie lacht om dit (slotfragment van een) vers van W. Lageveen krijgt met mij te doen.
Ivo de Wijs