Over maken en doen
Onlangs las ik een vraaggesprek met mevrouw dr. Vos, burgemeester van Utrecht, waarin ze op een gegeven ogenblik uitriep: ‘Maar dat kan ik toch niet maken!’
Het is mij opgevallen dat men tegenwoordig de uitdrukking: ‘dat kan ik toch niet doen’ vervangt door de bovenstaande. Tenminste: ik heb de indruk dat die verandering vrij recent is. In onze tijd, waarin de taal zo veelvuldig Engels-Amerikaans ‘besmet’ is, lijkt mij een modern germanisme hier uitgesloten (‘das kann ich ja nicht machen’). Of zou het altijd (?) gebruikelijk zijn geweest aan onze oostgrenzen en vandaar verder de taal zijn binnengedrongen? Maar waarom dan pas in de laatste decennia?
Het gaat dus om de verwisseling van ‘doen’ (‘dat kan ik toch niet doen!’) en ‘maken’. Natuurlijk hebben deze werkwoorden veel betekenis-verwantschap, maar toch zou ik onderscheid willen maken tussen:
‘Jan is op z'n kamer, hij doet zijn huiswerk. Hij maakt een Engelse vertaling, daarna doet hij geschiedenis.’
Doen is mijns inziens in het algemeen bezig zijn met... Bijvoorbeeld:
a. Wat doe je daar? (= waar ben je mee bezig?);
b. Ik maak een tafeltje. Dus ‘maken’ = vervaardigen, tot stand brengen met een resultaat voor ogen.
Nog een voorbeeld uit het schoolleven: Jan heeft examen gedaan (is bezig geweest met...), hij heeft een 8 gemaakt voor z'n wiskunde (resultaat is hier bereikt). Verwisseling van doen en maken is hier onmogelijk.
Nu is er een werkwoord: maken dat ..., dus uitsluitend gevolgd door een voegwoord + bijzin. Voorbeeld:
a. Ik zal maken dat ik op tijd kom. Maken dat betekent dus: zódanig handelen dat...
b. Ja doe dat. - b zal nooit antwoorden: ‘Ja, maak dat.’
Maken en doen dus ook hier niet onderling vervangbaar. Want, zoals gezegd: dit ‘maken’ kan géén aanwijzend voornaamwoord als lijdend voorwerp bij zich hebben; het kan slechts gevolgd worden door voegwoord + bijzin.
Nu is de veronderstelling, of liever de vraag, die bij me opkomt: Kan de door mevrouw Vos en door vele anderen gebezigde ‘moderne’ uitdrukking te maken(!!!) hebben met een verwarring van ‘dat’ (voegwoord) en ‘dat’ (aanwijzend voornaamwoordelijk accusatief)? Men bedoelt hier immers ook ‘zodanig kan ik niet handelen’? En in de voorbeelden a, b hebben we gezien dat ‘maken dat’ (voegwoord) niet te vervangen is door ‘maken + dat’ (aanwijzend voornaamwoordelijk accusatief).
Ik doe mijn best hier uit te komen en concludeer dat bedoelde zegswijze spraakkunstig onjuist is. Wie kan maken dat ik gelijk of ongelijk heb?
M.C. Bouma
gepensioneerd lerares
Den Haag