Wel of geen lidwoord?
Dagelijks tref ik bij het lezen van de krant zinnen aan van het volgende type:
‘Aanleiding voor de roep om Port Stanley te verlaten zijn met name de vele duizenden mijnen die Argentijnse soldaten tijdens de bezetting in en rond de hoofdstad hebben gelegd.’
(Limburgs Dagblad, 3 augustus 1982, pag. 3, kolom 2, regel 11 v.o.)
Typerend kenmerk van het fascistische denken is inderdaad het verabsoluteren van het eigene.’
(Nederlands Dagblad, 5 augustus 1982, pag. 1, kolom 4, regel 14 v.o.)
Het merkwaardige hiervan vind ik het ontbreken van een lidwoord voor het zelfstandig naamwoord waarmee de zin begint. Deze mogelijkheid heb ik in mijn schooljaren, denk ik, niet geleerd. Het is voor mijn besef een verschijnsel van de laatste tijd. Het komt mij voor dat de volgende regel wordt toegepast: het weglaten van een lidwoord is verplicht/toegestaan als het naamwoordelijk deel van het gezegde (i.c. een zelfstandig naamwoord) voorop wordt geplaatst. Overigens, wat bepaalt welk woord of zinsdeel het onderwerp en wat het naamwoordelijk deel van het gezegde is?
Mijn verwarring was compleet toen ik ook de volgende zin tegenkwam:
‘De moeilijkheid op Ameland is dat de beide reservoirs op het eiland (ieder goed voor 400 kuub) tijdens het hoogseizoen aan de kleine kant blijken te zijn tijdens de piekuren van 's middags vier tot 's avonds tien en om tien uur in de ochtend.’
(Limburgs Dagblad, 3 augustus 1982, pag. 3, kolom 2, regel 4 v.b.)
De laatste zin begint wel met een lidwoord. Waarom?
Gaarne zou ik antwoord ontvangen op hetgeen ik te berde bracht, hetzij in een persoonlijk schrijven, hetzij door behandeling in Onze Taal.
J. Buiten
gepensioneerd scheikundige, Geleen