Opperlands
Opperlands, wat is dat nu weer? Zo vragen vele nieuwe lezers van Onze Taal. Abonnees van vóór 1978 hebben uiteraard het zomernummer van de 47ste jaargang bewaard. Een dubbelnummer waarin Battus, Opperlandsopper, als gastredacteur de volgende uitleg gaf:
‘Wat is Opperlands? Opperlands is Nederlands met vakantie. Opperlands is Nederlands zonder het nut dat die taal nu eenmaal heeft. Opperlands ziet er op het eerste gezicht uit als Nederlands. Maar men moet Opperlands dan ook met het tweede gezicht lezen.’
Pas dan ziet u dat lepel ook achterstevoren een lepel is, en dat moeite en emotie dezelfde letters bevatten. Pas dan krijgt u lust om een verhaal te schrijven waarin van de klinkers alleen de e voorkomt. Naast de e-legende, een der bekendste recepten, bestaan er ook u-kluchten, ij-rijmen enz. Mooi, dit idioom? Uw collega opperlander kijkt u lachend aan.
Voor herhaling is geen plaats. Wanneer u het zomernummer van 1978 niet hebt, kunt u een fotokopie opvragen bij de redactie. Nog beter kunt u de Opperlandse bijbel van Battus aanschaffen (Amsterdam, Querido 1981, maar f 79,-). Ondanks de prijs is er toch al een derde druk verschenen.
Nog regelmatig komen Opperlandse taalprodukten op de redactietafel. Ter vermaak en aansporing hier vier inzendingen.
Naar aanleiding van het artikel ‘Opperlands’ in Onze Taal van juli/augustus 1978 heb ik eens een lijst opgemaakt van woorden met uitsluitend verschillende letters. Ik vond er 95 van 10, 45 van 11, 20 van 12, 13 of 14.
schouderafwijking (16)
verbouwingsklacht (17)
bevrijdingsklopjacht (19)
luchtzakverwijdingsmof (21)
Dat laatste is een lasstuk (mof), benodigd voor het wijder maken van een luchtzak. Of zo'n ding bestaat weet ik niet en wie ermee werken moet die zal wel een korter woord gebruiken.
Nooit ingezonden; ik dacht: anderen zullen wel meer en betere hebben.
mijnschacht - schijnmacht
bloedkoraal - broedlokaal
fokstier -fietsrok
ponskaartje - paarskontje
waterkerend - katerwerend
dekstier - stekdier
speelbank - beenspalk.
Een kunstschilder is ster in schuld en een tegenstander van vermogensaanwasdeling vroeg zich verontwaardigd af: wie gaan 's mans geld roven?
L.C.J. Harmsen
oud-ambtenaar
Zwolle
Een beschilderd paas-ei zou je met enige fantasie een schilder-ei kunnen noemen. Op een tentoonstelling van dergelijke eieren zie je daar dus rijen en rijen van met verschillende schilderijen beschilderde schilder-eieren.
Houthakkers riepen: houthakker, timmer houthakkersbond-emblemen.
Schilders gilden: schilder, schilder schilders-gilde-schilden.
C.G.
Nijmegen
Ik worstel met de volgende zin, die mijns inziens niet volmaakt is:
Dat dat ‘dat’, dat dát dat ‘dat’ (dat dat ‘dat’, dat dat hier nog niet genoemde ‘dat’ vervangt) overbodig maakt - wie bewijst me dat?
Kunnen lezers van Onze Taal deze zin met een stapeling van 12 maal ‘dat’ vervolmaken of zelfs aanvullen?
W. Dierick
Nijmegen
Ik zeg maar niks
Ik niks maar zeg
Ik maar niks zeg
Niks maar zeg ik
Als zij thee zet - teder handwerk onderbreekt...
Als zij t.z.t. d'r handwerk onderbreekt...
Die dia loog wat voor: hij mist die kus al een week eerder.
Wat een mysticus, hij week al eerder voor die dialoog.
Het dondert niet waar je heen gaat.
Waar je heen gaat dondert het niet.
De theedoek hoort straks in de bus.
Hoort, straks doe'k de thee in de bus.
J.P. Roemer Visscher
Lunteren