Bruikbaarheid
Berits beschrijft de gang van zaken bij het spellen als het gebruiken van een ‘spelautomaatje’, waarop drie andere apparaatjes een ‘rem’ vormen. Die remmen zijn, vrij vertaald: het principe van de analogie, dat van de gelijkvormigheid en bepaalde historicismen. Het hoofdautomaatje bevat kennelijk de regel van de beschaafde uitspraak: elke spraakklank, zoals die in een beschaafd uitgesproken woord klinkt, moet door het bijpassende letterteken worden weergegeven. Nu zou het verhaal van Berits over een automaatmet-remmen relevant zijn, als het spellen zou beantwoorden aan de hier gegeven voorstelling van zaken.
Een speller echter, verklankt niet elk woord - ook niet ‘inwendig’ - voor hij het opschrijft; hij schrijft vaak een woord ‘automatisch’, omdat hij de spelling ervan van buiten kent. Bij het schrijven van het woord erwt bij voorbeeld ervaar ik geen enkele rem. Het gebruik van woordbeelden en andere strategieën bij het spellen zijn de laatste jaren, vooral in de Angelsaksische wereld, veel onderzocht (zie bij voorbeeld de bundel Cognitive processes in spelling, Ed. Uta Frith, London, etc., 1980). Duidelijk blijkt uit het daarin beschreven onderzoek, dat het toepassen van regels die klanken verbinden met lettertekens, bepaald niet de enige of overheersende strategie is, ook niet bij de regelmatige gevallen. Nu hoeft, wat geldt voor de Engelstalige wereld, nog niet op te gaan voor de Nederlandstalige, omdat de Engelse en de Nederlandse spelling aanzienlijk van elkaar verschillen.
Ook uit Nederlands onderzoek echter, begint duidelijk naar voren te komen dat spellen heel wat meer is dan regels toepassen. Assink (‘Schrijfstrategieën van intuïtieve spellers bij moeilijke werkwoordsvormen.’ In: Tijdschrift voor taalbeheersing, 3 (1981), p. 55-66) onderzocht de spelling van zwakke werkwoorden met een onbeklemtoond voorvoegsel (b.v.: behoren). Deze werkwoorden hebben de eigenaardigheid dat de derde persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd, hetzelfde wordt uitgesproken als het voltooid deelwoord, maar als de stam eindigt op een stemhebbende medeklinker, niet hetzelfde wordt geschreven: behoort naast behoord. De vorm met -t is bij behoren frequenter dan die met -d. Bij bij voorbeeld bekennen is dat net andersom: bekend is frequenter dan bekent. Nu blijkt dat mensen de neiging hebben om behoort te schrijven, ook als er behoord had moeten staan, terwijl men vaak bekend schrijft als het bekent had moeten zijn. De regels die de toekenning van -t of -d regelen, zijn in beide gevallen identiek. Dat er toch een groot verschil bestaat in het type fout dat men veel maakt, wijst erop dat men in deze gevallen veelal geen regel toepast, maar afgaat op iets anders, bijvoorbeeld op de visuele (?) herinnering aan de schrijfwijze die men vaak gezien heeft.
Maar ook al zou men wel bij het schrijven uitsluitend regels toepassen en al zou de regel van de beschaafde uitspraak de enige zijn die er bestond (het uiteindelijke en oorspronkelijke ideaal van de v.w.s.), dan nog zou het spellen niet zo simpel zijn als Berits wel denkt.
Voor iemand die nog nooit geschreven heeft is het allerminst duidelijk uit welke klanken een woord bestaat, sterker, is het niet eens duidelijk dat een woord uit een rijtje klanken bestaat. Tal van onderzoekingen tonen dit aan. Het fraaiste vind ik dat van Morais e.a. (‘Does awareness of speech as a sequence of phones arise spontaneously?’ In: Cognition, 7 (1979), p. 323-331). Zij gaven volwassenen uit een Portugees dorp, sommigen alfabeet, anderen analfabeet, de opdracht om voor een aantal verzonnen woorden een bepaalde klank te zetten en bij andere woorden die juist weg te halen (zodoende moest b.v. osa posa worden en posa osa). Van de alfabeten volvoerde 72% deze taak correct, van de analfabeten 19%. Het kunnen onderscheiden van ‘losse’ klanken is kennelijk iets dat men niet zomaar vanzelf kan, maar iets dat door alfabetisering pas wordt geleerd!