Variëteit en variété
In deze rubriek heb ik al vrij wat opmerkingen van lezers, mij door de redacteur toegespeeld, verwerkt en vragen naar vermogen beantwoord.
Het lijkt me aardig, voor de afwisseling de lezers nu eens een paar gevallen voor te leggen, waarin ze waarschijnlijk geen moeilijkheden zullen zien als ze onbezorgd en vlot lezen of schrijven, maar die misschien twijfel gaan wekken als ze er over gaan nadenken. Dat lijkt een enigszins demonische opzet, maar zo is het niet bedoeld. Ik vraag ze alleen, over enige dingen voor zichzelf een oordeel te vormen.
Uit een dagblad: ‘Tijdens de wedstrijd Oostenrijk-Frankrijk was het laaiendste applaus van de Spanjolen toch voor het Franse team en dat was eigenlijk wel te verwonderen.’
Kan dat? Is dat gangbaar, aanvaard: ‘dat was wel te verwouderen’ als tegenstelling tot het gewone ‘dat was niet te verwonderen’?
‘Iedereen werkte langs elkaar heen.’ ‘Het gezelschap zong met elkaar.’
Dat leest en hoort u nogal eens. De grammatica wil er niet van weten: elkaar is een voornaamwoord dat uitsluitend in meervoudige constructies gebruikt kan worden: ze werkten allemaal langs elkaar heen; de gasten zongen met elkaar. Wat denkt u ervan?
‘Een omwonende waarschuwde de politie.’
‘Omwonenden waarschuwden de politie’, daar heeft niemand moeite mee. Maar ‘een omwonende’, wat is dat? Iemand wiens huis dat van een ander geheel omsluit? Of kan die omwonende als deel van een collectief toch de politie waarschuwen?
Een werkende moeder, geïnterviewd door een dagblad: ‘Als we het geld niet nodig zouden hebben, zou ik nooit werken. Het valt me ook best tegen.’ Eigenlijk een - modern, dacht ik - pendant van: ik vond het erg fijn, vreselijk leuk, verschrikkelijk aardig. Maar stáát 't? Het valt toch niet in dezelfde categorie als ‘hij liep mooi tegen de lamp’? Of wel?
We horen tegenwoordig veel mensen, lager- en hogergeplaatste, zeggen: ‘Er is iets aan de knikker.’ Maar ze vertellen er niet bij wàt er dan wel aan de knikker is.
Wat denkt u: weten ze dat niet of willen ze het niet zeggen? En als ze het wel weten maar niet willen zeggen, kunnen ze dan niet beter een andere zegswijze kiezen? In onze literatuur kennen we althans één figuur die het allemaal ‘duidelijk zag zitten’. De Schoolmeester, Gerrit van de Linde, die in zijn gedicht ‘De Schipbreuk’ de stuurman laat zeggen:
‘De wolken in 't Westen worden hoe langer hoe dikker.
Daar is zeker iets, dat ik niet noemen zal, aan den knikker.’
Bent u van oordeel, dat de Schoolmeester, vooruitlopend op de ontwikkeling, degenen van hypocrisie beschuldigt die weigeren zich uit te laten over wat er aan de knikker is en toch hun toevlucht niet zoeken in andere bewoordingen?
Een dagblad in een fantasie over een arbeidsloos inkomen: ‘Niemand die niet wilde werken hoefde meer te werken en kwam toch niet van honger om.’ In ieder geval een foute samenvatting: niemand (...) hoefde meer te werken en kwam toch niet van honger om; dat is: niemand kwam toch niet van honger om, dus iedereen. Er zit iets surrealistisch in zo'n constructie.
Vindt u dat ook van deze zin: ‘De automobilist reed als een gek door de drukke straat, maar door opzij te springen werd niemand gewond’? Het gaat om het tweede zinsdeel. Volgens de grammatica is ‘door opzij te springen’ een beknopte bijzin, die geen expliciet onderwerp heeft maar wel een impliciet. En dat moet identiek zijn aan het onderwerp van de hoofdzin: ‘werd niemand gewond’. Dat zou dan betekenen dat niemand opzij sprong en dat toch niemand gewond werd. Acht u dat een juiste gevolgtrekking? Of vindt u dat de grammatica hier met een korreltje zout genomen moet worden?
M.C. Godschalk