Variëteit en variété
Mevrouw Von Meyenfeldt acht het verwerpelijk, dat ik niet mee wil doen aan de haar- en zijcultus, want de feiten zijn haar (zie mei-nummer).
Om te beginnen zijn de feiten ten aanzien van de schrijftaal, waarop ik het oog heb gehad, maar gedeeltelijk haar. (Met de schrijftaal stel ik gelijk de voor een groot of belangrijk auditorium gesproken taal, in een sfeer derhalve waarin men de behoefte voelt om ‘verzorgd’ te spreken.) Er zijn nog altijd minstens evenveel schrijvers (en sprekers in de geschetste omstandigheden) voor wie de feiten zijn zijn.
En hoe is de situatie in de ongedwongen spreektaal? Zegt de Noordnederlander: ‘De regering heeft nog heel wat op haar (d'r) agenda’? Of: ‘De deugd loopt vaak haar (d'r) beloning mis’? Welnee, de regering heeft nog heel wat op z'n agenda en de deugd loopt z'n beloning mis. En zelfs heeft de koe z'n taak: hij moet melk geven. Die koe is dan wel geen abstractum en geen collectivum, maar ‘hij’ is wel een levend bewijs voor wat echt ongedwongen Noordnederlands is. Voor de spreektaal zijn de feiten zijn.
Hoe is dan die haar- en zijcultus te verklaren? Tegen de leidraad van de Woordenlijst 1954 kunnen bedenkingen worden aangevoerd, maar ik ben het ermee eens, dat die cultus ten dele voortkomt ‘uit de ijver om toch vooral dat zij, dat immers tot de verzorgde taal wordt geacht te behoren, een ruime plaats in de geschreven taal te gunnen en het ook bij oude masculina of onzijdige woorden toe te passen’. En verder: ‘Van een ontwikkeling in de levende taal is hierbij zo goed als geen sprake.’
Dat het gebruik van ‘zij’ en ‘haar’ bij dergelijke woorden zeker niet afneemt in de schrijftaal, ontken ik uiteraard niet; als ik er zeker van had kunnen zijn dat het verschijnsel tijdelijk was, zou ik me er niet druk over gemaakt hebben. Maar wel houd ik vol, dat het een gekunsteld, krampachtig, taalgebruik is, ook voortkomende uit onvoldoende kennis van de genera. Het heeft natuurlijk de aandacht van de neerlandici getrokken; sommige spreken van een groeiende tendens, maar niemand kan zeggen hoe de verdere gang van zaken zal zijn.
Jaren geleden voegden veel mensen te pas en te onpas ‘dus’ in; toen leken de feiten dus te zijn, maar ‘dus’ is duidelijk op de terugweg.
Dat abstracta en collectiva zich vaak goed voor verwijzing met ‘haar’ lenen, vind ik een gratuite bewering. Waarom niet met ‘zijn’, dat immers direct aansluit bij de werkelijk levende taal, althans in het Noorden? En van het meisje zeggen we: ‘zij speelt met haar pop’, betoogt mevrouw Von Meyenfeldt. Natuurlijk, het is een doodnormale zaak dat we het biologisch geslacht laten prevaleren, maar met het vraagstuk in kwestie heeft het niets uitstaande. Evenmin als het genus van jonge dieren, waarbij en passant mag worden aangetekend, dat pup niet vrouwelijk is, maar mannelijk of onzijdig, zoals ook welp. De meeste jonge dieren dragen trouwens het-namen.
Ik denk niet dat Onze-Taallezers en nog wat verspreide taalliefhebberaars geestdriftig zullen reageren op het voorstel, met haar en zij te verwijzen naar abstracta en collectiva, ongeacht het woordgeslacht. En wat mij betreft: ik blijf afkerig van de haar- en zijcultus, desnoods zonder toestemming van mevrouw Von Meyenfeldt.
•
Het moest ervan komen! Tot dusverre hoorden we alleen ‘van’-sprekers; nu staan ook de ‘van’-schrijvers op. U kent het verschijnsel. ‘Mijn vrouw zei van dat we met vakantie naar Engeland moesten gaan, maar ik dacht van dat Italië leuker zou zijn.’ En wat schrijft De Tijd? ‘Het duurde niet lang of de minister-president, die sinds zijn Amerikaanse tournee nog eigenlijk niet grondig met zijn ploeg van gedachten had gewisseld van hoe het nu verder moest, had ze alle zes (de PvdA-ministers - MCG) weer op de kast, Den Uyl helemaal bovenop.’ Wat doet dat van eigenlijk? In de directe rede vervangt het de dubbele punt; in de indirecte rede is het een versiering zonder functie.
•
Wanneer wordt een hoeveelheid talloos? Die vraag ga je je stellen als je berichten leest waarvan je vermoedt dat er in dat opzicht wel wat overdrijving in zit. Zoals dit (een KEMA-woordvoerder over het aanleggen van een stroomnet in de Chinese Volksrepubliek): ‘Het gaat om een gigantisch project, een zaak van talloze miljarden.’ Is duizend miljard maal duizend, miljard talloos? Waarschijnlijk wel; een hoeveelheid, aangegeven door een 1 met 18 nullen, is niet te bevatten. Is duizend miljard talloos? Dat is de vraag; de begroting van de Verenigde Staten beweegt zich in die buurt. Maar dat de Chinese Volksrepubliek voor een stroomnet talloze miljarden beschikbaar heeft, dat zal wel een wat al te geestdriftige manier van spreken zijn.
•
Bent u ook ingeseind dat u niet om de invulling van uw financieringstekort heen kunt en dat u daarbij door in de marge te rommelen een stuk verantwoordelijkheid ontkent?
M.C. Godschalk