Onze Taal. Jaargang 51
(1982)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Nieuwe maan in vertalingIn zijn artikel met de bovengenoemde titel (mei-nummer, blz. 55) komt de heer R. Tweehuysen tot de conclusie dat het Nederlandse ‘nieuwe maan’ niet het Engelse ‘new moon’ of het Zweedse ‘nymåne’ is. In deel IX van het WNT, kolom 27 - het deel verscheen in 1913 - leest men: Nieuwe maan, thans aanduidende de phase waarin de maan voor de bewoners der aarde onzichtbaar is, tusschen afnemende en wassende maan, beteekent soms (o.a. in bijbeltaal) den dag waarop de maan weer zichtbaar wordt, en waarop eene nieuwe maand wordt begonnen; verg. b.v. gr. υονμηνία. In het Nieuw Woordboek der Nederlantsche en Latynsche Tale van S. Hanot en D. van Hoogstraten (17192) wordt onder het woord ‘man’ nog onderscheid gemaakt tussen: De tyd als de maan niet schynt, nieuwe maan; interlunium, en De tyd van de nieuwe maan; neomenia; silentium lunae. In onze eeuw laat men in de Nederlandse woordenboeken de tweede definitie weg; men leest in de vierde uitgave van de Van Dale, die in 1904 verscheen: Nieuwemaan: die stand der maan, waarin zij tusschen de aarde en zon staat en aan de aarde hare donkere zijde toekeert. Over dit weglaten van de tweede definitie in het Nederlands en in andere talen deelt dr. T. de Groot van de Sterrewacht ‘Sonnenborgh’, Rijksuniversiteit Utrecht, mij het volgende mee: ‘Nieuwe maan, new moon, Neumond, nouvelle lune, luna nuova, betekent in al die talen hetzelfde: de maanfase (tijdstip), wanneer maan en zon, vanuit de aarde beschouwd, in dezelfde richting staan. De maan is dan onzichtbaar doordat de zon alleen de achterkant verlicht. Een paar dagen daarna ziet men aan de vroege avondhemel een smal sikkeltje verschijnen. In een primitievere denkwereld dan de onze zeer geruststellend: nadat de oude maan verdwenen is komt er gelukkig weer een nieuwe. Vandaar de verwarrende bijbetekenis is sommige talen van jonge maan. “Bij het licht van de nieuwe maan” is, althans in het Nederlands, alleen in een komische context te gebruiken. Webster geeft de goede betekenis van “new moon”, met als tweede betekenis: het dunne maansikkeltje vlak na “new moon”. De Oxford Concise Dictionary geeft alléén de tweede betekenis en is dus op zijn zachtst gezegd onvolledig. Het kan zijn dat de Zweden en Noren deze tweede betekenis “verlengd” hebben tot voile maan. Alleen dan is het mogelijk iets in het licht van “nymåne” te zien. De Zweden kennen gelukkig ook de eerste betekenis! Zie bijvoorbeeld Astronomie door de Zweedse hoogleraar Ake Wallenquist (Stockholm, 1958), blz. 75.’ Uit deze geciteerde brief van dr. T. de Groot blijkt dat de omschrijving van ‘nieuwe maan’ in de Van Dale vaktechnisch geheel juist is geformuleerd. De Nederlandse ‘nieuwe maan’ blijkt werkelijk het Engelse ‘new moon’ of het Zweedse ‘nymåne’ te zijn.
C. Kostelijk gepensioneerd leraar Nederlands Anna Pauwlona | |
Al(s)maarOp bladzijde 58 van het mei-nummer vraagt de heer D.J. Boerman om een verklaring van de s in alsmaar.
Het antwoord op zijn vraag staat in ‘Resten van een Taal’ (woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch) van H. Beem, uitgeverij Van Gorcum (1975). Onder ‘als’ staat het volgende: als telkens; Middelhoogduits allesz; overgegaan in de Nederlandse volkstaal: als maar.
De fout is dus eigenlijk iets wat lijkt op een pleonasme. Het Jiddische woord ‘als’ betekent (bijna) hetzelfde als het Nederlandse woord ‘almaar’ en wordt vervolgens samengetrokken tot een nieuw woord ‘alsmaar’.
Ik vind dit, vanwege bovenstaande achtergrond, overigens wel een aardige fout. Ik denk dat de veronderstelling van de heer Boerman juist is. Alsmaar ligt iets makkelijker in de mond dan almaar.
C. Gouw Schiedam | |
Taalkundige wanproduktenIk vind dat de redactie dient te verhinderen dat taalkundige wanprodukten als die in de rubriek Reacties onder het opschrift ‘Politiek in Onze Taal?’, van het mei-nummer zijn opgenomen, worden afgedrukt. Zowel H.C. Labrie als de woordkunstenaar J.A. Noord mans gebruiken in hun reactie en contra-reactie zinswendingen en constructies die het predicaat ‘onze taal’ niet verdienen. Voorbeelden: Labrie: ‘... verzeilt in een niet goed uitgevoerde beeldspraak.’ Vraag: Hoe ‘verzeil’ je in een beeldspraak?; hoe ‘voer’ je een beeldspraak ‘uit’? Labrie: ‘... tegen de aan de aan de heer Kok toegeschreven uitspraak verbonden conclusie...’ Vraag: Wie heeft er zin in de in de zin ingekapselde constructie? Noordmans: ‘... zou deze toespraak van een andere woordkeus getuigen.’ Vraag: Wat kan wel het ‘getuigen van een woordkeus’ betekenen? Bedoelt de schrijver wellicht dat hij een andere woordkeus gedaan zou hebben; waarom schrijft hij dat dan niet? Noordmans:‘De register-accountant zou dan verplicht gesteld kunnen worden informatie over de diverse bedrijven aan de O.R. en de vakbonden te geven, welke zij anders niet verplicht waren te verstrekken.’ Vraag: 1. Wat is het verschil tussen de (niet-bestaande) register-accountant en de (bij wet ingestelde) registeraccountant? 2. Wat is bedoeld met ‘verplicht gesteld kunnen worden’; is dat wat anders dan ‘verplicht kunnen zijn’? Als er geen verschil is, waarom dan de ingewikkelde vorm? (Ik ga voorbij aan de inhoudelijke illogica, dat ook de niet-in-overheidsdienst-zijnde burger bij wet tot allerlei zaken verplicht ‘gesteld’ kan worden.) 3. Wie zijn de ‘zij’ die ‘anders niet verplicht waren (informatie) te verstrekken’? Registeraccountant (bedoeld is: registeraccountant) staat in het enkelvoud, zodat die ‘zij’ daarop bezwaarlijk kan zijn betrokken. Noordmans: ‘... de heer Kok als pars pro toto voor de vakbeweging.’ Vraag: sinds wanneer is het aanvaardbaar om de stijlfiguur ‘pars pro toto’ toepasselijk te verklaren voor een persoon die als exponent van een beweging optreedt? Noordmans: ‘... aan de hand van een... slogan... lopen.’ Vraag: Wat moet men zich voorstellen bij ‘de hand van een slogan’? Hoe loop je aan die hand? Openbaarmaking van onzuivere beeldspraak en kromme taalconstructies in Onze Taal, doen onze taal geen goed; integendeel.
A.B. Frielink registeraccountant, Amsterdam | |
[pagina 84]
| |
Antwoord op e-vraagOver het wegvallen van de e van het bijvoeglijk naamwoord in gevallen als het schitterend harnas, het ministerieel bestel, het stedelijk ziekenhuis enz. (zie mei-nummer, blz. 56) wil ik de heer Jongkees het volgende antwoorden. Naar mijn mening wordt de e van het bijvoeglijk naamwoord zeer vaak ten onrechte weggelaten. Als het ‘waarom’ zie ik alleen maar: gemis aan taalgevoel en/of gebrek aan taalkennis, of gewoon slordigheid. Overigens ook weer leidend tot taalverwarring. Na het bepaalde lidwoord is de e onmisbaar bij alle geslachten: het schitterende harnas, het zuivere gevoel, de grote regelmaat. Een soortgelijk voorbeeld als ‘het schitterend harnas’ (moet dus zijn: schitterende) is de titel van het bekende boekwerk ‘het briesend paard’ (moet zijn: briesende). Alleen na het onbepaalde lidwoord komt bij onzijdig geen e voor: een schitterend harnas, een briesend paard enz. Bij mannelijk en vrouwelijk wel: een uitgebreidere taak. Uitzondering op deze regel treedt op bij vaste benamingen. Als een ziekenhuis officieel ‘Stedelijk Ziekenhuis’ (zonder lidwoord) heet dan spreken we van het Stedelijk Ziekenhuis. Juist is ook: het bijvoeglijk naamwoord, het zelfstandig naamwoord (eveneens vaste begrippen), maar het stedelijke bestuur, het zelfstandige optreden. Dat dit foutieve gebruik vooral tegenwoordig voorkomt geloof ik niet. Ik herinner me, dat ik als h.b.s.-er (ruim een halve eeuw geleden) het al als probleem aanvoelde en daarom navraag deed. Het antwoord, dat mij gegeven werd, loste geloof ik het probleem niet op. Taal-onverschilligheid is niet iets nieuws.
H.J. Cramer gepensioneerd ambtenaar, Rolde | |
ApostrofitisSchrijver A.B. Frielink (mei-nummer, blz. 57) vraagt zich of waar de gewoonte vandaan komt om allerlei meervouden met apostrof-s te schrijven, ook waar de uitspraak dit niet nodig maakt. Ik geloof dat dit verschijnsel louter op onwetendheid berust. Wetend dat -itis de afleidingsuitgang in Griekse woorden is waardoor een ontsteking wordt aangeduid van dat gene wat het stamwoord noemt, zou Charivarius deze affaire kortweg hebben voorzien van het opschrift apostrofitis.
Dirk L. Broeder De Bilt | |
Het glazen muiltje van AssepoesterIn het mei-nummer van Onze Taal zie ik dat ook mijnheer Van Dale zich in een van de versieringen van zijn woordenboek bemoeid heeft met het glazen muiltje van Assepoester. Zelf hoorde ik in 1965 voor het eerst van het meningsverschil over dit schoeisel en omdat ik als technicus graag naga of beweringen met feiten kloppen bezocht ik bij een verblijf in Parijs, enkele jaren later, de Nationale Bibliotheek. Daar was men wel wat beschaamd, dat men niet over het originele manuscript beschikte, maar ik mocht wel de eerste druk van het verhaal van Assepoester inzien. Van de titelpagina daarvan heb ik ook een fotokopie meegekregen en daarop stond wat ik zocht.
Zoals ik al dacht hadden alle wijzen het steeds beter geweten dan Perrault zelf, want de titel van Assepoester's verhaal luidt in de eerste druk: ‘Cendrillon ou la petite pentoufle de verre.’ Voor mij was dat overtuigend genoeg en het is toch eigenlijk merkwaardig dat men wel gelooft dat een pompoen verandert in een gouden koets, dat zes muizen in paarden, zes hagedissen in lakeien veranderen, dat een rat in een koetsier verandert, maar dat men niet gelooft dat een fee iemand glazen muiltjes kan schenken, die nog goed draagbaar zijn ook. Vergeet men dan ineens dat het een sprookje is, en dat in sprookjes alles mogelijk is? Maar wanneer er in het origineel ‘verre’ staat is het nog merkwaardiger dat mijnheer Van Dale rustig schrijft: ‘... hierin is “glazen” een verkeerde vertaling van Fr. “vair” (la petite pantoufle de vair), d.i. hermelijn, dat verstaan werd als “verre” glas.’ Overigens hebben ook bewerkers van de sprookjes, waaronder Madame de Staël, het vaak beter geweten dan Perrault zelf, en ‘vair’ geschreven voor ‘verre’ omdat ze dat blijkbaar beter vonden. Het ei en de hen!
Edward Altham (A propos d'une erreur littéraire, Mercure de France, 1 juli 1934) merkt zeer terecht op: ‘Niets verhinderde Perrault om “vair” te schrijven, maar hij heeft het niet gedaan.’
M. Hugenholtz, Roden | |
Foutieve samentrekking?In het april-nummer van Onze Taal, pagina 42, stelt W.A.B. van de Laar de vraag of een samentrekking als ‘donderdag (...) sta ik in de (...) boekhandel en blader in het boekje [volgt boektitel]’ wel goed Nederlands is. Hij vindt hierover in mijn proefschrift geen uitsluitsel, zegt hij. Ik geef toe dat ik er mij ter plekke niet met zoveel woorden over uitgelaten heb. Maar mijn redactionele stelregel in de behandeling van normatieve vragen was ‘geen bericht, goed bericht’. Ik vond - en vind - dit snort samentrekkingen dus goed Nederlands.
D.M. Bakker hoogleraar taalkunde Vrije Universiteit Amsterdam | |
Assepoester en de beste breisterAu, au, ik kom vingers te kort om alle tikken te incasseren die lezers me naar aanleiding van het artikel ‘Vertalen voor Europa’ (mei-nummer) hebben gegeven. Ik had op gezag van Van Dale beweerd dat de muiltjes van Assepoester in de oorspronkelijke Franse tekst van hermelijn (vair) waren en dat een domme vertaler daar glas (verre) van had gemaakt. Maar wat blijkt nu?
a. Vair is niet het bont van de hermelijn, maar van eed ander dier. Volgens de meeste bronnen is het de grijze eekhoorn of petit-gris, maar dat doet er intussen niet meer toe want b. de verwarring tussen verre en vair is helemaal niet bij het vertalen ontstaan. Er zijn namelijk zowel Franse teksten met het ene als met het andere woord in omloop. Maar ook dat is van geen belang want c. de schrijver heeft zelf de spelling verre gebruikt en dat was geen vergissing. Zijn glazen muiltjes vormden de voortzetting van een bestaand sprookjesmotief.
De meest afdoende aanval op deze driedubbeldikke bierkaai kwam van ir. Hugenholtz die verder is gaan kijken dan Van Dales neus lang was en in Parijs een exemplaar van de eerste druk heeft opgespoord. Een indrukwekkend staaltje van ‘veldwerk’ waarvan het verslag op deze bladzijde is afgedrukt. Hulde!
H. Cohen, Brussel |
|