Het rijmschap
Dubbelrijm
‘Prachtig nieuws, je zult versteld staan!’ Riep de hoofdluis tot de platluis, ‘De gemeente sluit de geldkraan Van het allerlaatste badhuis.’
‘Men spreekt van dubbelrijm als niet één doch meer beklemtoonde syllaben aan het eind van de versregel rijmen,’ zegt Lodewick in Literaire Kunst. ‘Door dubbelrijm,’ gaat hij verder, ‘kan het vers een weelderig-rijke klank krijgen, doch het gevaar voor gekunsteldheid is niet denkbeeldig.’
C. Buddingh' in zijn Lexicon der Poëzie valt Lodewick bij: ‘Het dubbelrijm wordt een enkele keer wel eens toegepast in ernstige poëzie, maar in het Nederlands werkt het snel gekunsteld, zo niet lachwekkend, vandaar dat men het vooral in humoristische of satirische poëzie aantreft.’ Waarschijnlijk onbedoeld illustreert Buddingh' de onnatuurlijkheid en de komische werking van (drie)dubbelrijm met een serieus voorbeeld van een ingetogen dichter:
Jager, die hier tusschen muurstrakke
steilten in ruischende kloven uw boog
Wie heeft gezien, wat gebeurt boven