Onze Taal. Jaargang 51
(1982)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |||||
Rudimentair Nederlands voor gastarbeidersEen van mijn Turkse gastarbeidersleerlingen (Bayram, 24 jaar, anderhalf jaar in Nederland) heeft dagelijks met een voorman te maken. Ik schreef de tekst uit het naschrift bij Krom ‘Gastnederlands’ (Onze Taal, april 1982) voor over en vroeg hem: ‘Begrijp je het?’ De bewuste tekst luidde als volgt: ‘Jij komt morgen hier. Je komt om zeven uur. Begrepen? Je kan ook niet komen. Dan bel je op. Wat moet je nu doen?’ Bayrams antwoord: ‘Morgen zeven uur hier. Niet komen opbellen.’ Vervolgens nam hij zijn pen en onderstreepte de volgende woorden: ‘om’, ‘ook niet’, ‘dan’ en ‘nu’. Bovendien wilde hij weten waarom de voorman de ene keer ‘jij’ en de volgende keer ‘je’ zegt. Tenslotte riep hij mij ter verantwoording over ‘je kan’; in zijn schrift staat: ik kan - jij kunt - hij kan - wij kunnen enz.
Wij begonnen bij ‘om’. Voor een tijdsaanduiding is het in het Turks onbekend. Het Nederlands-Turks woordenboekje geeft voor ‘om’ een woord dat verband houdt met een plaatsaanduiding (om het huis, bijvoorbeeld). ‘Ook’ heeft iets te maken met ‘samen’ weet Bayram, maar wat is dan ‘samen niet’? En ‘nu’? Nu staat hij bij de voorman en luistert naar wat die zegt, maar het gaat toch over morgen? Voor ‘dan’ geeft het woordenboekje de goede verklaring. ‘Jij’ en ‘je’ hetzelfde? Je ‘kan’ en je ‘kunt’ allebei goed? De eerste vraag beantwoord ik bevestigend. Gemakzucht. Bij de tweede val ik de voorman af. Bayrams Nederlandse woordenschat mag dan nog heel beperkt, zijn, aan gezond verstand ontbreekt het hem niet. Hij zegt: ‘Ik Ankara. Goed Turkisch. Bij zee ander Turkisch.’ Het probleem ‘je kan’ is opgelost. Voorlopig.
Wat ik leer is het volgende: gebruik de woordenschat uit de werk-omgeving van de leerling; vermijd alle kleine woorden die een taal smeuiig maken. De buitenlander die het verschil niet kent tussen een woord dat de essentie van een zin vertegenwoordigt en bijvoorbeeld het woordje ‘er’, raakt er door in verwarring. Moet het daarom uitdraaien op het gebruik van verkreukeld Nederlands? Nee, maar wel op rudimentair. Dat hoeft niet krom te zijn. De voorman had ook kunnen zeggen: ‘Jij komt morgen zeven uur. Opbellen, als je niet komt’. Intonatie en gezichtsexpressie kunnen voorkomen dat de buitenlander zich in een kazerne waant.
I.M.A. Donker-Rutgers Deventer | |||||
Dood en leven in de taalDe heer W.B. Rombouts beweert in zijn boeiend artikel over Interlinguïstiek dat de begrippen leven en dood in de Romaanse talen heel anders worden beoordeeld dan in de Germaanse talen. Hij noemt hierbij het Franse ‘danger de mort’, dat in het Nederlands ‘levensgevaar’ wordt genoemd, terwijl ook het Engels en het Duits een vorm hebben met ‘leven’. Omgekeerd zeggen de Fransen ‘jamais de la vie’, dat volgens Rombouts als Nederlands equivalent heeft ‘om de (dooie) dood niet’. Het Duits heeft ‘für mein Leben nicht’, waarbij de schrijver invloed van het Frans veronderstelt. Ik geloof dat de heer Rombouts op dit punt ongelijk heeft. Ik wil met het laatste voorbeeld beginnen. Wij zeggen: ‘nooit van mijn leven’, en dat lijkt mij de meest adequate vertaling van de Franse uitdrukking. Zo zal het in het Duits ook wel zijn. ‘Om de dooie dood niet’ geeft een duidelijk niveauverschil te zien, terwijl ook de betekenis van de beide uitdrukkingen niet gelijk is: het tijdsaspect ontbreekt in de meer populaire uitdrukking. Bovendien kunnen zowel de Franse uitdrukking als het Nederlandse equivalent in een zinsverband worden opgenomen: ‘Nooit van mijn leven zal ik daaraan meewerken.’ Met de dooie dood is dit niet mogelijk. En nu het eerste voorbeeld. Wij zeggen inderdaad ‘levensgevaar’, maar ‘doodsgevaar’ is toch ook niet ongebruikelijk. Koenen en Van Dale vermelden het zonder vermanende toevoeging. Het woord heeft al oude papieren. In de oude psalmberijming (van 1773), tot voor enkele jaren in gebruik bij de meeste protestantse kerken, vinden we het in psalm 23 vers 2:
Ik vrees niet, neen, schoon ik door duist're dalen in doodsgevaar bekommerd om moest dwalen.
Polaire begrippen als leven en dood zijn blijkbaar in bepaalde gevallen onderling verwisselbaar. Het bekende gezang: ‘Verlosser, Vriend, o hoop, o lust’ heeft in oudere liedboeken een couplet waarin voorkomt:
Wij zijn verlost, maar 't heeft uw dood gekost.
Van de in El Salvador vermoorde journalisten heb ik een paar keer gelezen dat ze met de dood betaald hebben voor hun plichtsbetrachting. Wat de uitdrukkingen met leven en dood aangaat, geloof ik niet in wezenlijke verschillen in de onderscheiden Westeuropese talen. Het komt mij voor dat hier dezelfde taalimpulsen gewerkt hebben, waardoor er meer overeenkomst is dan verschil.
Sj. van den Berg leraar Nederlands Emmen | |||||
Ame(e)lisweerdEvenals de heer Reestman heb ik enige tijd in ‘het Utrechtse’ gewoond en daar o.a. de kweekschool te Zeist gevolgd. Wij hadden een leraar, zelf afkomstig uit de stad Utrecht en dus onverdacht voor wat de uitspraak van Amelisweerd betreft, die sprak van Amullusweerd. De NOS zit er stevig naast, zoals vrij vaak bij de uitspraak van plaatsnamen. Namen als Oosterwijk (geschreven: Oisterwijk), worden als Ojsterwijk uitgesproken, omdat men niet weet dat de i achter de o destijds diende om de o te verlengen. Iets dergelijks geldt ook voor namen als Oirschot, Loil, Goirle, en ook Huissen, dat behoort te klinken als Huussen. Wychen en Wylre (met de ie van bier) worden nogal eens uitgesproken alsof er Weichen en Weilre staat.
Over het ontstaan van de naam Amelisweerd vertelde mijn leraar het volgende apocrieve verhaal. Twee middeleeuwse ridders in de buurt van Utrecht kregen ruzie en een van hen sprak tot zijn knecht: ‘Haal me een zweerd.’ Zijn tegenstander antwoordde: ‘Hier bun ik, ik lust je.’ Uit dit gesprek blijkt niet alleen zonneklaar hoe de namen Amelisweerd en Bunnik ontstaan zijn, maar vooral ook hoe de uitspraak behoort te zijn.
A. Veenstra Oegstgeest | |||||
[pagina 68]
| |||||
Krom ‘Gastnederlands’ (2)
| |||||
Het woord aan u
|
1. | Ik heb de boeken alle drie gelezen, |
2. | Ik heb alle drie de boeken gelezen, |
maar niet:
Ik heb alle drie boeken gelezen.
Vraag 1: Is dat juist? (wat wel en wat niet kan?)
Vraag 2: Is daar een verklaring voor?
G.C.L. Apeldoorn
Hoevelaken
Enne volstrekt onaanvaardbaar
Het zal de kritische lezer en T.V.-kijker ongetwijfeld zijn opgevallen dat er sinds een aantal jaren een wijziging van het taalgebruik is opgetreden. Gaarne zou ik naar aanleiding hiervan enige opmerkingen willen plaatsen. Bleek dit veranderende taalgebruik zich in den beginne slechts voort te planten in bepaalde kringen van vooraanstaande politici, na enige tijd bleek het fenomeen zó interessant te zijn, dat het zich snel verplaatste naar allerlei welzijnszorggroepen, pedagogen, psychologen en een x-aantal andere ‘ogen’. Ik zal trachten u een en ander met een voorbeeld aan te tonen.
Allereerst het achtervoegsel e. De medeklinker voor de e is afhankelijk van het woord waarachter de e wordt geplaatst. Begrijpt u wat ik bedoel? Wat te denken van het volgende voorbeeld?
Menne dient erre rekening mee te houden, datte erre ernstige moeilijkheden zouden kunnen ontstaan, alse de overheid geenne toezeggingen zoue doen.
Leest u deze zin op uw gemak langzaam en aandachtig door. Aarzel een klein beetje wanneer u de achtervoegsels e leest, tevens dient u er een klemtoon op te leggen. Voelt u het effect? Welnu, de hierboven aangegeven methode stelt u, als gebruiker, in staat op een geweldige manier te stotteren en te stumperen met uw Nederlands, zonder dat u bij de toehoorder de indruk wekt dit ook daadwerkelijk te doen. Integendeel, hij luistert naar u met een volledige overgave die u ongetwijfeld zal verbazen. U wekt de indruk over het probleem te hebben nagedacht of er op z'n minst nog steeds over na te denken. Het gebruik van de hier geschetste methode is bijzonder eenvoudig omdat de e achter ieder woord te plaatsen is. Het zal u duidelijk zijn dat het bovenstaande voorbeeld niet is voorzien van het z.g. ‘vakjargon’ waar de heer J.J. van Raalte (Onze Taal, oktober 1980) melding van maakt. Wilt u echter een maximum aan effect bereiken bij uw argeloze toehoorder, dan zou ik u willen adviseren gebruik te maken van het vakjargon, aangevuld met de truc van de e. Er is niemand meer die u begrijpt, terwijl u toch verzekerd kunt zijn van een compliment voor uw diepzinnige uiteenzetting.
Vervolgens zou ik uw aandacht willen vragen voor het modewoord ‘onaanvaardbaar’. Voor zover ik heb kunnen nagaan is dit woord ontstaan (althans het veelvuldig gebruik ervan) tijdens de regeerperiode van het kabinet-Den Uyl. We weten allen dat er toen veel dingen onaanvaardbaar waren, en waarschijnlijk is het aan die situatie met name (!) te danken dat het woord nu te pas en te onpas door diverse groepen wordt gebruikt. Dit met de diepere gedachte, aan te geven dat men het met iets niet eens is.
In nauw verband met het woord onaanvaardbaar staat het woord ‘volstrekt’. Let u eens op hoe gemakkelijk beide woorden zijn te combineren tot een soort ‘volksveto’. Men hoort het bijna iedere dag. Voegt men de hierboven genoemde combinatie toe aan de kreet ‘besluitvorming’ of ‘een brok verantwoording’ (hoe vindt u het woord brok in deze context?) dan is de situatie bijna meesterlijk geworden. Men krijgt dan de volgende zin: ‘Een brok besluitvorming dat volstrekt onaanvaardbaar is.’ De lezer zal ongetwijfeld gemerkt hebben dat de zin een handige vermomming is van de zin: ‘Ik ben het niet eens met de genomen maatregelen.’ Als u nu de truc met de e ook nog toepast, begrijpt u dan dat de toehoorder zich van verbazing over uw geleerdheid met beide handen aan zijn stoel zal moeten vastklampen? Dit nu is een verschijnsel in de Nederlandse taal waarvoor men gewaarschuwd zij!
Tot slot ‘inschatten’, u allen bekend veronderstel ik. Dit woord wordt veelvuldig gebruikt om een bepaalde situatie waarvan men geen concrete (!) indruk heeft, aan een waardebepaling te onderwerpen. (Gebruik ook het woord ‘evaluatie’, heus het klinkt interessant.) Het woord duidt een typisch onzeker gedrag aan van de gebruiker, hetgeen geheel en al wordt veroorzaakt door de term ‘schatten’. Het woord wordt echter met een zodanige zelfverzekering gebruikt, dat de argeloze toeschouwer juist van het tegendeel wordt overtuigd.
Wat te denken van de volgende zinsconstructie? (Ik hoef u er niet meer op te wijzen dat u een maximum aan effect bereikt door wederom het woordje e toe te passen.)
Het te inschatten van de problemen is door de projectgroep zodanig geconcretiseerd, datte erre absoluut geenne twijfel meer bestaat over e de positieve uitslag.
R.J. den Os
scheepvaartverkeersleider
Goes
Op de eerste verdieping
Het woord ‘verdieping’ kan naar mijn ondervinding aanleiding tot misverstand geven. Niet zozeer omdat verdieping eigenlijk alleen op ingravingen betrekking zou moeten hebben, maar omdat het onduidelijk kan zijn, waar in een bouwwerk die verdieping moet worden gezocht. Ervan uitgaande, dat het in de bouwwereld gebruikte begrip ‘bouwlaag’ bruikbaar is als aanduiding zowel voor de begane-grondruimte als voor alle daarboven gelegen horizontaal zich uitstrekkende ruimten - ik trof overigens dit woord niet aan in Van Dale's tiende druk - meen ik, dat volgens het spraakgebruik een huis van vijf verdiepingen vijf bouwlagen telt, maar dat iemand, die op de eerste verdieping woont, niet de onderste bouwlaag van dat huis maar één laag hoger bewoont.
Van Dale is hierover onduidelijk: verdieping = elk der afdelingen, waarin een gebouw door horizontale scheidingsvlakken verdeeld wordt. Daarbij als eerste voorbeeld: huis met drie verdiepingen - dat zijn dus drie bouwlagen - en als tweede voorbeeld: de eerste verdieping - daarmee moet, zou ik zeggen, omdat nadere toelichting ontbreekt, in dit woordenboek de onderste bouwlaag bedoeld zijn. Verschillende vreemde talen kennen ook dit onduidelijke gebruik van hun equivalent voor het woord ‘verdieping’, maar uit de Concise Oxford Dictionary blijkt, dat althans daar de ‘first floor’ in een gebouw met meer verdiepingen met zekerheid direct boven de begane-grondlaag gezocht moet worden. Alle andere door mij geraadpleegde Nederlandse en vreemdtalige woordenboeken waren echter even onduidelijk als Van Dale.
In Van Dale trof ik nog het woord ‘woonlaag’ aan; aldaar wordt verwezen naar ‘verdieping’, zodat ook dat woord geen opheldering brengt. Het wordt tijd dat de woordenboekmakers ons hierover duidelijkheid verschaffen.
J.P. van Bruggen, Rotterdam