Almaar alsmaar...
Misschien ligt het aan mij, maar ik heb de indruk dat het juiste almaar de laatste jaren steeds meer verdrongen wordt door het m.i. onjuiste alsmaar (ook in de kolommen van O.T.!).
Het Groene Boekje (voor mij nog steeds dè autoriteit op spellinggebied) noemt alsmaar niet en almaar wel; Van Dale (1976) geeft een voorbeeld: hij is alsmaar aan het schrijven en noemt het ‘niet beschaafde spreektaal, in de plaats van al’. Maar Kramers' Handwoordenboek (1968) draait de zaken precies om en noemt alsmaar wel en almaar niet.
Waarom overigens wel alsmaar en niet alsvast, alsdoor of alsras? Ligt alsmaar makkelijker in de mond dan almaar? Of is het verkeerde gebruik te wijten aan analogie met alsmede, alsnog e.d.? Weet iemand er een verklaring voor?
D.J. Boerman
gepensioneerd bedrijfsredacteur
Den Haag