A. Heden ten dage
B. Vandaag de dag
Beide uitdrukkingen - A en B - betekenen ‘tegenwoordig’. Is B uit A voortgekomen, dit wil zeggen is het ‘deftige’ vervangen door het ‘populaire’ gezegde? Zijn zij dus synoniem? Is A nog wel gebruikelijk? En zal men B niet horen in het taalgebruik van intellectuelen, niet bijvoorbeeld in een rede van een hoogleraar of van een hoogwaardigheidsbekleder? Persoonlijk gebruik ik nooit B, omdat het bijwoord ‘tegenwoordig’ voor mij het ruime begrip weergeeft van ‘de tijd waarin wij leven’. Dit begrip wensen A en B óók uit te drukken, maar is dit juist?
Ik bepaal me nu tot de analyse van B en vind daarin twee elementen: - vandaag = de datum van heden, met een tijdsduur van 24 uur. Maar de gebruiker wil een ruimer tijdsverloop uitdrukken, hij gebruikt immers zijn woorden als synoniem van ‘tegenwoordig’;
- hij meent blijkbaar deze ‘duur’ of ‘ruimte’ te verkrijgen door de bijvoeging ‘de dag’, welk woord nu juist géén verruiming uitdrukt, maar integendeel nòg eens onderstreept de begrenzing van 24 uur. Van een ruimer tijdsverloop zou dus geen sprake kunnen zijn.
In het Frans vinden we duidelijk dezelfde vorm: au jour d'aujourd'hui, waarin zelfs een opeenstapeling voorkomt: letterlijk staat hier immers ‘op de dag van heden’! Het Duits kent: heutzutage, het Engels: nowadays. Deze beide uitdrukkingen waag ik niet te analyseren, al lijken ze me wel analoog.
Zou iemand mij licht kunnen verschaffen in het duister van het kleine taalprobleem dat mij bezighield?
C. Bouma
gepensioneerd lerares, Den Haag