Nederlands in den vreemde
6. Oost, west...
In 1966 woonden er in Australië ongeveer 100.000 geboren Nederlanders, die daar bijna allemaal gekomen zijn tijdens de grote emigratie van na de tweede wereldoorlog. In deze zelfde tijd zijn ook vele tienduizenden Nederlanders naar Nieuw-Zeeland en Canada getrokken. De emigranten uit de jongste tijd verschilden in één belangrijk opzicht van alle vroegere landverhuizers: ze hadden zich op hun emigratie voorbereid, onder andere door de taal te leren van hun toekomstige vaderland. Waarschijnlijk heeft dat te maken met het feit dat zij positief stonden tegenover het land van emigratie; ze hadden ervoor gekozen. Ze werden niet door de omstandigheden uit Nederland verdreven, maar in de eerste plaats aangetrokken door het vreemde land van redelijke beloften. Het is te verwachten dat deze instelling ook gevolgen gehad heeft voor de functie en de positie van het Nederlands in den vreemde. Veel is daarover nog niet bekend, wel weten we al het een en ander over de situatie in Australië, maar in Canada en Nieuw-Zeeland zal het niet veel anders zijn.
Een overheersende indruk is dat de Nederlanders zich in hun nieuwe vaderland snel en graag aanpassen, ook in hun taal. Engelse woorden en uitdrukkingen worden gemakkelijk overgenomen en in de Nederlandse zinnen toegepast, ook als er goede Nederlandse woorden voor bestaan. Ook krijgen Nederlandse woorden vaak de betekenis van het Engelse woord dat erop lijkt: een conducteur is dan een dirigent, naar het Engelse conductor; overkomen gaat betekenen ‘overwinnen’, onder invloed natuurlijk van overcome. Vermenging van het Engelse en Nederlandse taalsysteem levert vormen op als: asken voor vragen, een combinatie als nativekatten. Wat de zinsbouw betreft vinden er aanpassingen aan het Engels plaats, speciaal in de volgorde van de zin: als we gaan praten in het Nederlands, ze verstaan drommels goed. Allemaal voorbeelden uit het taalgebruik van geboren Nederlanders.
Opvallend bij deze moderne Nederlandse emigranten is niet alleen dat ze zich snel aanpassen, maar ook dat ze dat sneller doen dan emigranten uit andere landen. Ook in gesprekken thuis gebruiken de Nederlanders onder elkaar veel meer het Engels dan bijv. de Duitsers. Uit eigen ervaring weet ik ook dat kinderen van Nederlandse emigranten in Canada geen woord Nederlands kunnen spreken. Dat is wel een heel andere situatie dan die van het Nederlands in de Verenigde Staten, dat door de kinderen van de oorspronkelijke emigranten, soms zelfs door een enkel kleinkind nog enigermate gesproken wordt. Of die vlotte assimilatie van de taal behalve met de positieve instelling ten opzichte van het nieuwe land ook te maken heeft met de geringe waardering die veel Nederlanders voor hun moedertaal hebben, durf ik niet te zeggen. Onmogelijk lijkt het me niet, want het blijkt dat niet alle Nederlanders precies dezelfde houding tegenover hun moedertaal aannemen. Dialectsprekende Friezen en Limburgers geven hun taal minder gauw prijs dan anderen en dat is in overeenstemming toch met de liefde voor hun eigen streek die we van Friezen en Limburgers kennen. Een grote toekomst is voor het Nederlands in Australië, Nieuw-Zeeland en Canada wel niet weggelegd, zo lijkt het. Zodat het jongste Nederlands in den vreemde het eerst van al zal zijn verdwenen, veel eerder dan dat in Amerika, West- en Oost-Indië, Ceylon en zelfs dan 't handjevol Nederlandse woorden in Noord-Duitsland.
J. Stroop
Instituut voor Neerlandistiek
Universiteit van Amsterdam