Niets is minder waar
Het door de heer Nijveld in het juninummer van vorig jaar gesignaleerde probleem laat mij niet los. De heer Nijveld heeft zeker gelijk, de uitdrukking kan twee met elkaar in tegenspraak zijnde betekenissen hebben. Maar het boeiende is dat, waar de klemtoon ook komt te liggen (op wáár of op mínder), de inhoud van de mededeling twee-zinnig blijft. Het is naar mijn idee onmogelijk zonder enige verklarende toevoeging duidelijk te maken of men wil zeggen dat iets zeer waar is of juist helemaal niet waar. De groeiende bezetenheid om de oorzaak van dit onvermogen op te sporen, heeft mij uiteindelijk geleid tot de volgende redenering.
Het is bekend dat de inhoud van een mededeling meer nadruk kan krijgen door een negatieve formulering. Wij kunnen bijvoorbeeld zeggen ‘de deur staat niet voor niets open’ als wij bedoelen over te brengen dat de deur open staat om een zeer bepaalde reden. Als wij nu de inhoud van het negatief geformuleerde ‘niets is minder waar’ willen bepalen, moeten wij de uitdrukking omzetten in haar positieve vorm. Dan blijken zich twee mogelijkheden aan te bieden, namelijk ‘alles is meer waar’ en ‘alles is minder onwaar’. In het eerste geval is X (= het onderwerp waar alles om draait) níet waar, in het tweede geval is X wèl waar.
Omdat waar en onwaar geen eenvoudige comparatief hebben (waar-der bestaat niet) gebruik ik eventjes goed i.p.v. waar en slecht i.p.v. onwaar. Van negetief naar positief geredeneerd krijgen wij dan het volgende:
niets is minder goed (dan X) - Alles is beter (dan X) - X is slecht;
niets is minder goed (dan X) - Alles is slechter (dan X) - X is goed.
Twee inhoudelijk elkaar tegensprekende gedachten (‘alles is beter’ en ‘alles is slechter’) kunnen dus in één en dezelfde negatieve vorm onder woorden worden gebracht, en niemand, behalve de spreker zelf, heeft enig idee hoe die negatief geformuleerde mededeling moet worden geïnterpreteerd. Hoe komt dat.
Een spreker zoekt naar een krachtige verwoording van zijn idee dat iets goed of slecht is. Hij kiest de vorm van een vergelijking. Maar hij denkt daarbij niet langs de grammaticale lijn goed/beter/best of slecht/slechter/slechts, hij denkt langs de ongrammaticale maar wel logische lijn goed/ slechter/ slecht of slecht/ beter/goed. (Denk aan korte tijd/langere tijd/lange tijd.)
Als hij wil overbrengen ‘X is slecht’, dan loopt zijn gedachtelijn van slecht naar goed, als hij wil overbrengen ‘X is goed’, dan loopt die lijn van goed naar slecht. Kiest hij vervolgens voor een negatieve formulering met een vergelijkende trap van goed (hij kan ook kiezen voor slecht, want het resultaat is, in spiegelbeeld, precies hetzelfde), dan zal hij zijn bewering aan het begrip ‘goed’ moeten relateren.
Ik waag een poging tot schematiseren. De pijlen geven de richtingen van de redeneringen aan.
Als, zoals hieruit blijkt, ‘minder goed’ zowel ‘beter’ als ‘slechter’ kan betekenen, dan moet toch ‘minder waar’ eveneens voor ‘waar-der’ en ‘onwaar-der’ kunnen staan? Of niet?
B. van Zwieten
Son en Breugel