Onze Taal. Jaargang 51
(1982)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Er wort steets meer fout gesgrefenDit verschijnsel is niet nieuw. Men kan dit in het nu volgende citaat lezen. ‘In de voorrede zegt de schrijver: Nadien de Brieven in de koopmanschap, en vele andere gelegenheden, van een zeer groot gebruik en bijzondere nuttigheid zijn, voor 't menschelijk geslagt, zoo is het noodzakelijk, dat zig de jeugd van jongs af daarin oeffene, en door behulp van goed onderwijs en bequame voorbeelden worde opgeleid, om genoegzame kennis te bekomen van dezelve na behooren op te stellen, en ordentelijk te schrijven. Maar hoe zeer het de meesten hieraan haperd, is bij ieder een maar al te vele bekent. De quade spelling, kreupele stijl, en verwerde schikking der zaken, die de menschen doorgaans in hunne Brieven aan de wereld vertoonen, kunnen daarvan overvloediger getuigen zijn. Enz.Ga naar voetnoot1
Geschreven binnen Zwolle, den 20 Octob. 1696.’
Dat was bijna drie eeuwen geleden. Nadien is er een overvloed aan nieuwe leerboeken en toegepaste onderwijsmethoden verschenen, maar de klachten zijn er nu nog, of weer. Waar ligt het aan? In logisch Nederlands: Wat is de oorzaak? Die is denk ik niet te vinden bij de docent noch bij het leermateriaal of methode. Ook niet bij het Nederlands, hoewel ik van mening ben, dat onze taal vereenvoudigd kan worden. Het is een toren van Babel geworden. Maar nogmaals: hier ligt het niet aan. Ik geloof, dat het een mentaliteitsverschijnsel is, veroorzaakt door de huidige omstandigheden. De wil om goed Nederlands te stellen en schrijven wordt verlamd door de veelheid aan informatie die over ons heen gestort wordt. Gejaagdheid is een slechte bodem om een mentaliteitsverandering te kweken. Het euvel van ‘steets meer fout sgreive’ komt uit de maatschappelijke omstandigheden voort, en vandaar de vraag: hoe kweken we bij onszelf de wil om mee te werken tot rust en harmonie in de samenleving?
D. Captein, Frankrijk | |
Nog eens de Sjwa en gevolgP.C.P. beweert in het januari-nummer in een naschrift bij de opmerkingen van W.G. Koning onder andere dat ‘bodes’, ‘dieptes’ en ‘gedachtes’ normale ABN-uitspraken zijn. Deze bewering is de oorzaak geweest dat ik nog weer eens heb nagedacht over het verschijnsel P.C.P. Iedere lezer van ‘Onze Taal’ weet langzamerhand wel dat die drie letters staan voor P.C. Paardekooper, hoogleraar taalkunde in Leuven. Het beroep ‘hoogleraar’ maakt op velen nog altijd indruk; men denkt dat een man, zo knap in de taalkunde dat hij hoogleraar in dat vak kan worden, het wel zal weten. Hij weet veel, maar hij is ook egocentrisch, want de norm die hij aanlegt zal nog altijd wel zijn eigen dialect zijn, een van de vormen van Leids dialect. Want hoe kan hij weten wat de ‘normale’ ABN-uitspraak is?
De uitspraak van ‘normale’ mensen? Wat zijn dat voor lieden? En heeft hij geteld? De taal van welke mensen heeft hij dan geteld? Om te kunnen zeggen wat de ‘normale’ ABN-uitspraak is, zou je deze vragen toch wel moeten beantwoorden, als dat mogelijk zou zijn. In Woordfrequenties, dat in 1975 is verschenen onder redactie van P.C. Uit den Boogaart, zijn tellingen gepubliceerd. Er zijn 600.000 gedrukte en 120.000 gesproken woorden geteld. Het enkelvoud ‘gedachte’ komt gedrukt 57 maal en gesproken 7 maal voor, het meervoud ‘gedachten’ respectievelijk 68 en 3 maal, het meervoud ‘gedachtes’ helemaal niet; de woorden gemeente, beambte, waarde en diepte komen alleen voor met een meervoud op -n en in het geheel geen meervoud of -s. Zijn al die schrijvers en sprekers ‘ekstreem-konservatief’, handhaven ze ‘papieren fikties’, schrijven en spreken ze geen levende taal (een dode taal dus?), spreken en schrijven ze abnormaal? Kom P.C.P., erkent u ook eens een keer de gelijkwaardigheid van andere varianten van het Nederlands. En doet u in ieder geval niet of er één ongenuanceerde norm bestaat. Dit is een soort misleiding die voor een hoogleraar ongepast lijkt, ook al zou u nog zo graag willen dat het waar was.
J. Daan Barchem | |
NaschriftIn onderstaande tekst van Mevrouw Daan valt allereerst het subjektieve en sterk persoonlijke element op. Ik zal het de aandacht geven die het verdient: geen. Op het objektieve deel ga ik kort in. 1. Dat m'n idiolekt ‘een vorm van Leids dialect is’, is onwaar: ik ken geen Leids. Hoe kan Mevrouw Daan trouwens de vormen van het Leids kennen? Heeft ze (daar gaat het dan om) specifiek-Leidse s-uitgangen waargenomen? En zijn dat juist die waar Woordfrequenties geen weet van heeft? 2. Ik heb betoogd: bijna alle enkelvouden op een e hebben een s-meervoud; bodes, dieptes, gedachtes enz. zijn de normale ABN-uitspraken. Ik voeg daaraan toe: bekendes, bijdrages, invalides, keures, verdienstes, vereistes, zegswijzes en ziekes zijn me volslagen onbekend. Hier zijn enkel- en meervoud voor mij gelijk. Bij beambtes/beambten, gedachtes/gedachten e.d. lijken s-vormen me mogelijk maar weinig frekwent. Iedere lezer kan zijn taalgevoel op dit punt nu aan het mijne toetsen. Van de vijf meervouden op een n die Mevrouw Daan citeert, staan er drie totaal naast de kwestie: ze verzwijgt nl. dat gemeenten, waarden en diepten uitsluitend als tekstvormen vermeld staan. Ter zake zijn enkel de gevallen gedachten (3 keer) en beambten (6 keer) is staal Sl: bandopnames ‘van academici of daarmee gelijk te stellen personen die geacht worden ABN te spreken’ ( Woordfrequenties 13). De opbrengst van het objektieve deel van haar betoog is dus vrijwel nul. Natuurlijk zit de s-fobie vooral in de ambtelijke sfeer (gemeenten: 59 tekstgevallen!): dat is vanouds de sterkste burcht van ekstreem-konservatief en asociaal schrijven. Het blijft taalkundig, taalpolitiek en sociaal erg belangrijk dat ABN-sprekers ook inzake s-meervouden schrijven zoals ze spreken, en dat vooral scholen en woordenboeken dat s-taboe met kracht bestrijden.
P.C.P. | |
Na-naschriftHet gaat niet om objectief of subjectief, het gaat om tolerantie. P.C.P. pleit voor tolerantie ten aanzien van de s-meervouden, ik voor tolerantie ten aanzien van zowel s- als n-meervouden. Niet bij ieder kun je n-meervouden als fout veroordelen (zie Onze Taal, november 1981, blz. 117), niet ieder die ze gebruikt is extreem-conservatief. Deze meervouden zijn niet alleen papieren ficties, maar bij een deel van de Nederlanders levende taal, en ze zijn zeker niet abnormaal (zie Onze Taal, januari 1982, blz. 3). In ieder geval heb ik geen antwoord gekregen op mijn vraag hoe P.C.P. kan weten wat de normale ABN-uitspraak is. Dat geeft me wel te denken.
J.D. |
|