Doel
Wat is nu het doel van deze studie? Aan te tonen dat mensen, levende in een ander klimaat, onder andere omstandigheden, ja zelfs in verschillende werelddelen, toch soms spontaan tot gelijke taaluitingen kunnen geraken, waarbij de invloed van een niet-verwante taal niet in overweging kan komen. En omgekeerd, dat zij dezelfde zaak ook van een geheel verschillend standpunt uit kunnen beschouwen, waaruit hun totaal ander wereldbeeld kan blijken.
Omwille van de overzichtelijkheid zal ik de te behandelen voorbeelden in vier categorieën verdelen, die respectievelijk zullen omvatten:
a. verschillen in de Westeuropese talen;
b. overeenkomsten in dezelfde groep van talen;
c. verschillen in talen in en buiten Europa;
d. overeenkomsten in deze talen. Beïnvloeding van de ene taal(groep) op de andere moet hierbij zoveel mogelijk gelijk uitgesloten zijn.
a. Verschillen in Westeuropese talen De begrippen leven en dood worden in de Romaanse talen heel anders beoordeeld dan in de Germaanse talen. Als voorbeeld nemen we het Nederlandse woord ‘stilleven’. Dit luidt in het Frans ‘nature morte’, Italiaans ‘natura morta’, Portugees ‘natureza morta’, Spaans ‘naturaleza muerta’. Daarentegen in het Duits ‘Stilleben’, Engels ‘still life’. Het Franse ‘danger de mort’ wordt in het Nederlands ‘levensgevaar’ genoemd, evenzo Engels ‘danger (peril) of life’, Duits ‘Lebensgefahr’. Omgekeerd luidt de Nederlandse uitdrukking ‘om de (dooie) dood niet’ in het Frans ‘jamais de la vie’, terwijl het Duits hier ‘für mein Leben nicht’ heeft (invloed van het Frans?).
b. Overeenkomsten in Westeuropese talen
In Nederlandse streektalen komen voor het begrip ‘kus’ onder andere de volgende woorden voor:
‘mondje, toetje, tuut, muulje, bek’. In gemeenzaam Frans kent men ‘bécot’, samenhangend met ‘bec’ (mond). (Bijvoorbeeld in de uitdrukking ‘avoir bon bec’, niet op z'n mondje gevallen zijn.) Maar reeds in het Latijn vinden we voor kus het woord ‘osculum’ als deminutivum van os(oris) = mond. En in Zuidduitse streektalen bestaat het woord ‘Gosche(r)l’ samenhangend met ‘Gosche’ = mond.
c. Verschillen in talen in en buiten Europa
Het woord ‘sleutel’ hangt in vrijwel alle Westeuropese talen samen met het begrip ‘sluiten’. Voorbeelden: Duits ‘Schlüssel’ met ‘schliessen’, Latijn ‘clavis’ met ‘claudere’. Vandaar Frans ‘clef’ (of clé), Italiaans ‘chiave’, Portugees ‘chave’, Spaans ‘llave’. Maar een sleutel dient niet alleen om iets te sluiten, maar ook om iets te openen (vergelijk blikopener). Vandaar dat in Semitische talen dit begrip wordt weergegeven door ‘opener’: Hebreeuws: ‘maftéach’ van ‘patach’ = openen; evenzo Arabisch ‘miftâch’ van ‘fatacha’ = openen.
d. Overeenkomsten in talen in en buiten Europa
1. De begrippen ‘tong’ en ‘taal’ hangen zowel in Europese als niet-Europese talen nauw samen. Denken we allereerst aan het bekende liedje ‘Kinderen van één Vader’, waarin de regels voorkomen: ‘Hoe we mogen spreken, In wat tong of taal... ’. Verder zij gewezen op het Frans ‘langue’, maar ook op de Slavische vormen ‘jazyk’ (Russisch) en ‘jezik’ (Joegoslavisch) en tenslotte op het Hebreeuws ‘lasjon’. In al deze talen betekenen de genoemde woorden zowel ‘tong’ als ‘taal’.
2. In sommige talen worden dezelfde woorden gebruikt voor de begrippen ‘hand’ en ‘arm’; zo ook voor ‘voet’ en ‘been’, voor ‘vinger’ en ‘teen’, voor ‘duim’ en ‘grote teen’. Voorbeelden vinden we onder andere in Slavische talen: Russisch en Joegoslavisch ‘ruka’ (arm en hand), ‘noga’ (been en voet). Ook in het Hebreeuws betekent ‘règèl’ zowel been als voet. ‘Etzbah’ betekent vinger, maar de teen wordt ‘etzbah harègèl’, dat is voetvinger genoemd. In het Sranan tongo (de taal van Suriname) betekent ‘anoe’ zowel hand, arm als mouw. Zegt men daar in het Nederlands: ‘Hij heeft z'n hand gebroken’, dan bedoelt men meestal: z'n arm. (Ook in het Engels duidde men tot 1751 met ‘hand’ vaak ook de hele arm aan.) Op dezelfde wijze zegt men daar: ‘Hij heeft z'n voet gebroken’ en meent meestal: z'n been. (Het Engelse ‘foot’ betekende tot 1661 ook het hele been.) In het Sranan tongo gebruikt men voor beide begrippen het woord ‘foetoe’. Met ‘duim’ wordt soms de grote teen aangeduid; in het Engels was dit met ‘thumb’ nog tot 1643 het geval.
3. Het bloempje dat in het Engels daisy heet (madeliefje), leidt zijn naam af van de zon als ‘oog van de dag’ (ME daiseie; bij Chaucer komt de regel voor:
‘Tat well by reason men it call(e) may The dayesye or else the eye of day.’)
In een etymologisch woordenboek (E. Oartridge, Origins, a short etymological dictionary of modern English, 1966, fourth edition) wordt de OE-vorm ‘daeges eage’ verklaard als ‘with reference to the flower's yellow disk’ en Skeat (Walter W. Skeat, A concise etymological dictionary of the English Language, Oxford, 1901) omschrijft dit als ‘eye of day, i.e. the sun, which it resembles’. In het Indonesisch (Maleis) wordt echter de zon ‘mata hari’ genoemd, dat wil zeggen ‘oog van de dag’. Van enige beïnvloeding kan hier toch wel geen sprake zijn.
4. In vele talen hangen de woorden voor ‘maan’ en ‘maand’ etymologisch samen, of vallen zelfs geheel samen. Voorbeelden in Westeuropese talen: Duits Mond-Monat (in poëtische taal komt het woord ‘Mond’ ook in de betekenis ‘maand’ voor); Engels moonmonth; Deens måne-måned; Zweeds måne-månad. Dit zijn allemaal Germaanse talen; in de Romaanse talen heeft men verschillende woorden. Maar in de Slavische talen is er weer samenhang: Russisch mjesjats; Joegoslavisch mjesec, betekenen zowel maan als maand. In het Hebreeuws kent men voor ‘maan’ het woord jaréach, terwijl ‘maand’, jèrach is, welke woorden duidelijk samenhang vertonen. Daarnaast bestaat het woord ‘choddèsj’, dat zowel maand als maan betekent.
(Eigenlijk ‘nieuwe maan’, verwant met ‘chadasj’, dat is nieuw.) Tenslotte heeft in de Bahasa Indonesia het woord ‘bulan’ weer beide betekenissen.
Een verklaring voor laatstgenoemde samenhang, c.q. samenval is niet zo moeilijk, als we bedenken, dat men vroeger (bij sommige volken nog wel) met maanjaren rekende. Wat een verklaring van de overige in dit artikel genoemde verschijnselen betreft: dit lijkt me meer het werk van een psycholoog dan van een filoloog. Ik heb dan ook alleen enkele voorbeelden van ‘interlinguïstiek’ willen geven, in de hoop dat anderen deze zullen aanvullen met verdere bewijzen van de verschillende overeenkomsten van begrippen in diverse talen.
W.B. Rombouts Den Haag