Ons Taaltoernooi
Opstel
Het tafeltje
Het uitzicht vanaf de twaalfde verdieping is beslist niet zoals zij het zich had voorgesteld. Ze had gedacht van een prachtig uitzicht te kunnen genieten, maar alles wat ze ziet is de wand van de grote grijze blokkendoos aan de overkant. Teleurgesteld loopt ze naar het andere raam. De hemel is loodgrijs; de oranje daken van de nieuwbouwwijk steken er hel tegen af.
Op tafel staan twee glazen. Ze glimlacht even. Het is hun eerste avond samen. Ze is beslist een beetje nerveus maar laat hem dat niet merken.
Zwijgend loopt ze langs het meubilair, witte boekenkasten, een ronde tafel met drie stoelen, een televisie en een bijzettafeltje. Ze raakt het even voorzichtig aan. Het is zwart, en heeft vier scherpe hoeken.
Een van de hoeken dringt diep in haar handpalm als hij binnenkomt. Snel komt ze overeind uit haar gebukte houding en loopt naar de tafel. Hij schenkt iets in. ‘Zoveel?’ ‘Ja.’ En dan: ‘Bedankt’.
Het gesprek vlot niet erg. Ze is zenuwachtig en kan de goede toon niet vinden. Door het raam ziet ze een flat. Het regent en de lucht is grijs. Hoe kan hij in 's hemelsnaam wat in mij zien? denkt ze. Ik ben niet leuk. Ze schrikt op als ze haar naam hoort vallen. Wat heeft hij gevraagd?
‘Ik zelf heb twee oudere broers’, gaat hij voort. ‘Vroeger vond ik dat niet leuk. Ze wisten alles altijd zoveel beter, ze konden alles beter en ze deden alles beter. Dat was natuurlijk niet leuk.’
Haar blikken dwalen af naar het zwarte tafeltje. Ik had een zusje, wil ze zeggen, maar ze kan het niet.
‘Ik heb geen broers of zusters’, zegt ze zachtjes.
‘Dat lijkt me saai.’
‘Toch is er genoeg gebeurd in mijn leven zónder hen. Ik heb het nooit erg gevonden, alleen met een vader en moeder.’
Er valt een korte stilte.
‘Je hebt wel wat gemist, denk ik zo.’ Het komt er een beetje onbenullig uit.
Fel kijkt ze hem aan. ‘Ik heb niets méér gemist dan een ander.’
Hij is in de keuken bezig met het avondeten. Ze hoort hem rammelen met pannen en bestek. De televisie staat aan en laat haar een stad in India zien. Er worden beelden getoond van een groot gezin: vader, moeder, een oude oma en negen kinderen. Ze hebben honger, ze slapen met z'n allen in één vieze kamer en twee kinderen zijn ziek. De jongsten van het stel schijnen het niet door te hebben. Ze kijken recht in de camera en spelen even ongedwongen als anders. Het zijn een jongen en een meisje. Plotseling komt haar een ander beeld voor ogen. Haar moeder staat op en loopt glimlachend naar de deur. Er is veel bezoek, familie en kennissen; er wordt druk gepraat, gelachen en gedronken. Ze ziet haar vader, haar zusje en de buurjongen. Haar moeder maakt blij verrast een zwaar pakket open. Het is een nogal klein, rechthoekig en zwart tafeltje met vier scherpe punten. Haar zusje gaat er lachend bovenop staan. (Niet doen, zei haar moeder toen, straks val je).
Haar zusje was wel vaker gevallen. Van een schommel, van haar fiets, van de trap. En elke keer was er iets naars met haar gebeurd: een been gebroken, een arm, een gat in haar hoofd.
Maar nu is ze hier. Ze is verplicht te lachen, te praten, te drinken en te eten. Ze is van zenuwachtig nu bàng geworden. Het smaakt haar niet, maar ze durft het niet te zeggen. Ze eet alles op en wordt misselijk. De koffie kan er nog net bij. Samen gaan ze voor de televisie zitten. Het programma is niet leuk, maar ze dóét alsof het leuk is. Ze wil blijven kijken, ze durft niets anders te gaan doen. Ze is bang, doodsbang. Het zwarte tafeltje staart haar aan. Het lijkt door de witte achtergrond, wel een grote, boze pupil. Een rechthoekige pupil.
En dan ziet ze plotseling haar buurjongetje weer. Hij eet taart. Haar zusje sluipt van achteren op hem af en geeft hem een duw. Hij verslikt zich, hoest, en draait zich boos om. Haar zusje vlucht. Ze rennen als gekken door de kamer. Maar ze zien het tafeltje niet...
Eerst schrikt ze. Dan snauwt ze: ‘Blijf van me af!’ Ze had het verwacht, en er eerst op gehoopt.
‘Sorry’, zegt hij, terwijl hij zijn handen terugtrekt. Ze kijken zwijgend verder. Haar hart klopt nog in haar keel.
Na een tijdje vraagt hij: ‘Wil je iets drinken?’ Hij schuift het zwarte tafeltje aan en plaatst er een glas op. Hij laat haar zelf inschenken.
Het tafeltje staart haar aan. Ze morst rode wijn, want haar handen beven.
En dan verandert de wijn in bloed. Bloed van haar zusje. Ze is bang, begrijpt het niet. De mensen staan zwijgend om het lichaam heen (wat is er gebeurd, vraagt ze aan haar moeder. Deze opent langzaam haar mond, maar kan geen geluid voortbrengen). Haar vader jaagt de gasten weg. Sommige mensen huilen. Zij zelf moet met haar oma mee.
Waarom moet ik er juist nú aan denken. Waarom juist deze avond, die nu helemaal verpest is.
Ze schudt haar hoofd en huilt. Ze staat op en loopt langzaam om het tafeltje heen. De deur slaat ze met een klap dicht.
Buiten is het donker. Een eindje van de flat af draait ze zich om. Op de twaalfde verdieping steekt een klein figuurtje zwart, tegen het licht daarachter, af.
Mariëtte van der Voet
Gymnasium Haganum
5 V.W.O.