de orde is geweest. In ons jubileumboek Taalschat is het toen verschenen artikel over dit onderwerp opgenomen. Ik wil er wat stukjes uit citeren: ‘Het Oudsaksisch nu vormde de getallen van 20 tot 60 met het achtervoegsel tig, maar die van 70 tot 90 met een voorvoegsel ant- of at-. Het Angelsaksisch had op dezelfde wijze tot 60 het achtervoegsel -tig en in de daaropvolgende getallen (zelfs tot 120 toe) het voorvoegsel hund-. Dat men ant- en hund- voor varianten van hetzelfde woord houden wil, ligt voor de hand; het (jongere) Oudsaksisch zal de, niet meer begrepen, vorm meer verzwakt, en met het voorvoegsel ant- (in antwoord, enz.) verward hebben.’ (blz. 9-10). ‘Wij hebben al gezien, dat het Oudsaksisch at- naast ant- gebruikte; blijkbaar nog verder gaande verzwakking, verschrompeling. Om een paar voorbeelden te geven: het Angelsaksisch (oudste Engels) had hundsiofontig: 70 (dat -tig lijkt een pleonastische toevoeging!), hundaechtatig: 80; Oudsaksisch (oudste vertegenwoordiger mede van onze oostnederlandse dialecten) had atsibunta: 70, antahtoda: 80. Er naast komen voor: sibuntig: 70, ahtoda en ahtodig: 80; en het ligt zeer voor de hand ook atahtoda te onderstellen, en daarnaast de mengvorm at-ahtodig. Zo zijn uit die verscheidenheid de vormen der Saksische middelperiode: “achtendig” en “tachtentich” naast elkaar te begrijpen (met een n erin naar analogie van voorafgaand en volgend 70 en 90).’ (blz. 10).
Bij de verschillende Germaanse talen trad er dus duidelijk na zestig een verandering op. Voor het oudste Nederlands hebben we geen bewijzen/bewijsplaatsen, maar het lijkt onlogisch te veronderstellen dat het hier anders zal zijn geweest. Tsestich zal wel een analogievorming zijn; ‘feertech’ en ‘fijftech’ zijn het zeker. In Schönfeld's historische grammatica van het Nederlands (1970, achtste druk, blz. 153) lees ik: ‘in de Graafschap, waar s en z duidelijker onderscheiden worden dan in 't noorden, zegt men ook sestich, soventich, tach(en)tich, tnegentich, volgens Gallée ook fiftich, maar nog veertich.’ In het artikel uit Taalschat staat: ‘Maar letten wij nu op de samengestelde getallen, dan treft ons weer iets anders. Een en veertig, twee en veertig, enzovoort, tot negen en veertig toe worden alle uitgesproken met duidelijk zachte klank v; evenzo is het: fijftig, maar een en vijftig, vijf en vijftig, negen en vijftig. Doch na “sestig” volgen een en sestig, enzovoort tot negen en sestig, na seventig eveneens een en seventig enzovoort. Hier is de s-uitspraak vast door alle getallen heen’ (blz. 8).
‘Feertech’ en ‘fijftech’ zijn analogievormingen, dat blijkt uit alles. Het blijft evenwel een niet op te lossen probleem of we moeten uitgaan van reeds in het Middelnederlands verdwenen vormen ‘tfeertich’ en ‘tfijftich’ of dat er nooit een t- geweest is en de v- van veertig en vijftig stemloos is geworden naar analogie van de stemloze uitspraak van de beginmedeklinkers van zestig en zeventig.
En nu ben ik echt uitgeteld!
Marlies Philippa