De aap geschrokken of het ei geschrikt?
‘Als een winkel aankondigt “wij breiden uit”, doet men dit dan omdat de volledige zin te lang zou worden om hem in de beschikbare ruimte te plaatsen? Of komt het voort uit een algemene neiging om werkwoorden meer en meer zonder lijdend voorwerp te gebruiken?’ Twee vragen uit de reeks opmerkingen en vragen van lezer A.R. Schepel, in het november-nummer 1981 van Onze Taal.
Hij meent een verschuiving in het gebruik van werkwoorden vast te stellen, meestal van transitief naar intransitief, een enkele keer ook in de andere richting.
Is er in ons taalgebruik een dergelijke verschuiving aan de gang? Wij zouden de vraag willen omkeren: waarom zou er in onze tijd geen verschuiving in het (in)transitieve karakter van de werkwoorden voorkomen? Immers, sinds eeuwen worden transitieve werkwoorden intransitieve en omgekeerd, waarom zou dat proces in onze tijd tot stilstand gekomen zijn? Enkele voorbeelden van vroegere verschuivingen ontlenen we aan de spraakkunst van Den Hertog: iemand of iets bezwijken (= verlaten), iemand biechten (= de biecht afnemen), iemand toornen, vervaren (= toornig, vervaard maken) waren vroeger duidelijk transitief. Bekeren (= tot het ware geloof komen), ontsluiten (= opengaan), ontmoeten, dienen, helpen enz. zijn nu transitief, maar waren dat vroeger niet. Bovendien is onze taal op dat punt zeer soepel, zij bezit de mogelijkheid tot ‘transitivering’, d.w.z. een werkwoord kan plotseling of toevallig transitief gebruikt worden, in afwijking van de gewoonte.
De meeste grammatica's vermelden die mogelijkheid wel, maar vooral Overdieps Stilistische grammatica (1949) bespreekt de transitivering uitvoerig. Enkele voorbeelden: de piloot vloog het toestel veilig over de oceaan; hij had haar tranen in de ogen geredeneerd; het regende aanmerkingen; ik droomde lieflijke dromen; hij piekerde zijn kop suf, enz.
Omgekeerd kan een werkwoord ook wel eens zonder zijn lijdend voorwerp gebruikt worden wanneer het voor iedereen duidelijk is dat er een lijdend voorwerp bij het werkwoord hoort, het is er als het ware in vervat. Het werkwoord wordt dan ‘absoluut’ gebruikt. Dat is vaak het geval met pseudo-transitieve werkwoorden, zoals schrijven, lezen, eten enz. Wanneer wij eten, eten wij natuurlijk iets, maar mogelijk is het niet belangrijk wát. Ik heb de indruk dat het werkwoord inleveren - voorbeeld van A.F. Schepel - tegenwoordig als een pseudo-transitief werkwoord wordt gebruikt: wij weten heel goed wat we zullen moeten inleveren, alleen weten wij nog niet hoeveel. Om een transitief werkwoord intransitief te kunnen gebruiken, moeten we een kleine omweg maken, nl. via de reflexivering.
Opvreten is een transitief werkwoord, ik kan het niet zonder lijdend voorwerp gebruiken. Maar ik kan het wel reflexief maken: hij zat zich daar op te vreten van ergernis. Zich opvreten heeft (als geheel) intransitieve betekenis. Zo betekent wind je zo niet op niets anders dan blijf kalm, geraak niet in opwinding. Dat laatste zegt natuurlijk geen mens! Voor intransitivering dus eerst een kleine omweg!
Volgens lezer Schepel gebeurt de verschuiving tegenwoordig meestal van transitief naar intransitief. Of dat inderdaad zo is, kan alleen een uitgebreid onderzoek uitmaken, met zeer veel taalmateriaal. Misschien valt intransitief meer op, omdat onze taal over meer middelen tot transitivering beschikt - die gevallen vinden we dan gewoon - en intransitivering iets moeilijker is. Bij ons onderzoek van gallicismen in de 18e en 19e eeuw kwamen er beduidend meer gevallen voor waar het werkwoord ten onrechte transitief gebruikt werd, dan omgekeerd (nl. 56,2% tegenover 43,7%). Of die trend dezelfde is in het moderne Nederlands, weten we niet. In welke richting de verschuiving ook gaat, zij is in elk geval een uiting van het ‘leven’ van de taal. Lezer Schepel noemt dat taalverandering, daarmee kunnen we akkoord gaan; maar hij suggereert meteen dat taalverandering ook taalbederf is. Daar echter volgen wij hem niet meer. Wanneer onze kinderen groot worden, veranderen ze, maar worden ze toch niet bedorven...
Bovendien krijg ik de indruk dat de werkwoorden die lezer Schepel als voorbeeld