Variëteit en Variété
Een vrouw die monteert: montière, montrice, monteuse, monteur? Op die rondvraag uit het oktober-nummer zijn enkele reacties binnengekomen. Montière maakt geen kans; montier bestaat immers ook niet. Mevr. Leonarda G. de Graaf in Leiden kiest voor montrice, naar analogie van directrice, inspectrice enz. Met monteuse is men te veel op de Franse toer. Maar de heer G. Crisson in Alphen a/d Rijn wil juist wel monteuse. Als de mannelijke beroepsaanduiding wordt gevormd uit de stam van een Frans werkwoord plus -eur, dan is de vrouwelijke vorm -euse, tenzij er een oorspronkelijk Nederlandse uitgang bestaat. Ook volgens de heer H.D. Vos in Amsterdam zou het monteuse moeten zijn, maar hij vraagt zich af of een vrouwelijke vorm echt nodig is en hij heeft geen bezwaar tegen monteur. Een vrouwelijke arts noemt hij (en wij allemaal, denk ik) toch ook dokter en niet dokteres.
Die opvatting (monteuse is niet nodig) huldigt ook mevr. M. van Dort-Clements in Oegstgeest, maar zij verbindt er een vèrgaande theorie aan. Ze is directiesecretaris in een ziekenhuis. Nu mannen en vrouwen in de gelegenheid gesteld behoren te worden ieder beroep uit te oefenen, kan met één vorm worden volstaan. Doet het er iets toe of het een man of een vrouw betreft? Noem een vrouwelijke monteur gewoon monteur; we spreken ook niet van dokteres of staatssecretaresse. Ze stelt voor, de mannelijke vorm te kiezen voor beroepen, andere persoonsaanduidingen, alle andere de-woorden en de voornaamwoordelijke aanduiding bij personen en zaken. Zo wordt de vrouw redacteur, directeur, assistent en patiënt. De vereniging heeft zijn bestuur, en de voedings-assistent (vroeger keukenzuster) is vooral bij de patiënt op de kraamafdeling veelal van harte welkom, gelet op diens gezonde eetlust. Mevr. Van Dort is ervan overtuigd, dat deze vernieuwing de taal zal vereenvoudigen en door vrouwen niet als discriminatie wordt ervaren. Ze maakt wel een uitzondering: ze schrijft (nog) ‘de vrouw en haar kind’, ‘het meisje en haar pop’; hier laat ze het biologische geslacht prevaleren. Moet dat dan ook niet bij de patiënt op de kraamafdeling? En zullen er werkelijk geen mensen zijn die haar denkbeelden discriminerend achten? Dat zijn een paar vragen die haar stoutmoedige theorie wel doet rijzen.
Dit is weer eens een echte correspondentierubriek. De heer Crisson bovengenoemd zit met een zin als ‘Het college van B en W vroeg de deskundige om voor hem, of voor het, of ervoor te verschijnen om inlichtingen te verstrekken’. Vaak leest hij ‘voor haar’, maar dat vindt hij foeilelijk. En terecht: de haar- en zij-cultus hoeven we niet te bevorderen. Ja, het persoonlijk voornaamwoord het heeft een paar eigenaardigheden. Het heeft, anders dan zijn mannelijke en vrouwelijke collega's van de derde persoon, steeds dezelfde vorm, als subject en object. En het heeft er alle schijn van, dat het geen woordgroep met een voorzetsel kan vormen. Onberispelijk: het college besloot dat het de deskundige zou vragen..., het college vroeg de deskundige het in te lichten, het college vroeg de deskundige het inlichtingen te verschaffen. Maar: het college vroeg de deskundige voor het te verschijnen, nee, dat wil niet uit mijn pen. Meer mensen hebben er overigens moeilijkheden mee. Ik heb me onlangs nog gestoten aan de krantezin: ‘In Amsterdam leveren krakers en knokploegen verbitterd slag. De politie ziet machteloos toe; het stadsbestuur doet alsof het hem niets aangaat.’ Voor de zin van de heer Crisson kies ik uit ‘(...) ervoor te verschijnen’, de herhaling van college (dus: voor het college te verschijnen) en een omschrijving.
Een andere lezer valt over dankzij, ten onrechte gebruikt als voorzetsel door het aaneenschrijven. Hij heeft gelijk; dank zij is (nog) een aanvoegende wijs, maar ook veel schrijvers van professie zien die er niet meer in. De nogal theoretische consequentie van het gebruik als voorzetsel is, dat er niet langer een derde ‘naamval’, maar een vierde op volgt. Het valt trouwens op, dat ook uitdrukkingen als ‘onder meer’ en ‘zonder meer’ steeds vaker aaneengeschreven worden, in schrille tegenstelling tot het vooral in de reclame zo gebruikelijke doorhakken van samenstellingen: lama wol, dames mode enz.
De ITA (International Teaching Association) in Amsterdam organiseert bijeenkomsten waarop wordt gesproken over taalgebruik en de noodzaak van verbetering daarvan. ITA is een instituut voor mondeling taalonderwijs. Het toont zich ook bezorgd ‘over het toenemende slechte gebruik van de Nederlandse taal in de samenleving, veroorzaakt door onvoldoende kennis van en geringe belangstelling voor de moedertaal’. Gezien zijn Engelse naam hoeft het instituut daarover niet wakker te liggen. Het kan zich ook beter niet bezorgd tonen, zolang zijn eigen stukken zijn gesteld in een Nederlands dat niet bepaald vlekkeloos is. De heer P.J. van der Vet in Den Haag, die ons daarop opmerkzaam maakt, heeft het verslag van een der bijeenkomsten (over ‘pover taakgebruik’!) daarop nageplozen. Ik zal de door hem aangestreepte tekortkomingen niet opsommen, maar misschien kan het instituut zijn stukken voortaan laten opstellen of controleren door een neerlandicus, die het in zijn eigen organisatie toch wel zal kunnen vinden.
M.C. Godschalk