Opperlands in Opsterland
Bespreking van: Battus' Opperlandse taal- en letterkunde.
Querida. Amsterdam 1981, 203 blz. Bibliografie en register. Prijs f 79,-
Het is om minstens drie redenen zinloos om voor de lezers van Onze Taal een bespreking te geven van Battus' Opperlandse taal- en letterkunde:
1. Alle lezers hebben het boek onmiddellijk na verschijnen gekocht. Immers, Onze Taal heeft in hoge mate bijgedragen aan de ontwikkeling van het zogenaamde Opperlands (zomer-nummer 1978). En hoe zou het anders te verklaren zijn dat het boek binnen tien dagen uitverkocht was, zeer tot verbazing van de auteur zelf, neem ik aan, die immers op blz 24 zegt: ‘... een moeilijk zetbaar boek. Afzetbaar, dat weet ik niet. Ben ik met mijn twintig Opperlandse correspondentievrienden de enige die aan zo'n boek behoefte heeft? Ik kan het niet geloven. Maar als het zo is, wat een exclusief bezit.’ Al die lezers van Onze Taal hebben deze bespreking bepaald niet meer nodig om te weten wat ze er van moeten vinden.
1. De lezers die het boek toevallig nog niet gekocht hebben, kunnen lang wachten voordat ze, door deze bespreking aangespoord, anders dan antiquarisch en tegen woekerprijzen, het boek in handen krijgen. Battus verklaart zelf (blz 24): ‘In 1991 verschijnt een tweede verbeterde druk’ en op blz 194: ‘Over tien jaar verschijnt de tweede, aangevulde en herziene, druk van dit boek.’ Maar aangezien de Opperlandse grondwet luidt: ‘wat kan dat mag, en wat niet kan dat mag helemaal’ en de auteur in zijn werk ook van tijd tot tijd zijn eigen regels en voornemens aan de laars lapt, moet deze uitspraak wellicht ook niet te letterlijk genomen worden. Ofschoon, Opperlands bestaat bij de gratie van de letters (‘De zesentwintig letters zijn aan alle kanten... gemaltraiteerd’, blz 188) en moet dus eigenlijk wel altijd letterlijk genomen worden.
3. Het taaleigen dat Opperlands heet, is speels en een boekbespreking is hooguit nuttig, en die twee eigenschappen verdragen elkaar niet. Het resultaat kan net zo onmogelijk zijn als een verhandeling over ‘Wezen en Werking van de Mop’. Een dergelijke bespreking zou ook Opperlands moeten zijn, en daarmee zou je het boek niet serieus nemen, of de bespreking is Nederlands, en in het Nederlands kun je het Opperlands niet begrijpen. De reden waarom de bespreking dan toch wordt gegeven is folkloristisch van aard. En ‘folklore’ is een van de bronnen waarop ook het Opperlands zich baseert, (blz 14, 18, 24)
Voor de nog-niet-ingewijde lezer: ‘Opperlands is Nederlands met vakantie (...) Opperlands is een kunst (...) Opperlands is sport (...) Het dient nergens toe (...) Wat niet op een schrijfmachine getypt kan worden, dat is geen Opperlands’ (blz 12) Niet tot het Opperlands behoren volgens de auteur: raadsels, charades, spelen, cryptogrammen, kruiswoordpuzzles, scrabble (wat hem niet verhindert een passage van Van Buren op te nemen over cryptogram en scrabble), schoonschrift, grafologie, typografie (toch citeert hij typografische grapjes op blz 84, 96, 97), concrete poëzie, woordspeling (wat hem niet verhindert... etc), poëzie (wat hem niet verhindert... etc). Verder moet het leuk zijn: ‘als iets leuk is, dan is het goed. En wat leuk is, mag iedereen zelf weten’ (blz 12).
Mijn boekverkoper in Opsterland (Opsterland bestaat echt, in tegenstelling tot Opperland, en Opsterlands bestaat ook, alweer in tegenstelling tot Opperlands, dat niet echt bestaat, en daarom is Opsterland uiteraard de overtreffende trap van Opperland) was van mening dat het boek leuk was, en dat dat ook precies de verklaring was waarom het zo snel uitverkocht was. Toch heeft Battus zelf wel wat twijfel bij dat ‘leuke’. ‘Ik heb niets weggelaten omdat ik het genre, of de beschikbare voorbeelden niet leuk vond’ (blz 16) ‘Is Opperlands leuk? Of is het meligheid ten top gedreven (...) Ik weet het niet (...) Ik beweer niet dat alles wat Opperlands heet leuk is. Ik beweer niet dat alles in dit boek leuk is.’ (blz 14)
Het boek bestaat uit drie afdelingen: Opperlandse Taalkunde (cursief gedrukt), Opperlandse Letterkunde (‘gewoon’ gedrukt) en iets daartussen in, van de eigengereide hand van drs. G. van Buren (vetgedrukt). De Taalkundige afdeling bevat de beschrijvingen van de genres en de werkwijzen, de Letterkundige afdeling geeft een bloemlezing van teksten met letter- en woordgrapjes, en de Burenafdeling bevat soms iets van het een, soms iets van het