Vlak na de 2e Wereldoorlog konden er nog altijd minstens twee groepen bewoners onderscheiden worden die zich van het Nederlands bedienden, de Nederlanders die daar al generaties lang woonachtig waren en de gestudeerde Indonesiërs die Nederlands bleven spreken, ook toen dat geen officiële taal meer was. Behalve dat 't een goede indruk maakte, was het ook gemakkelijk om Nederlands te kennen want vooral in de eerste tijd van de Republiek waren veel wetboeken en leerboeken nog alleen in het Nederlands voorhanden.
De taal van de Indische Nederlanders laat op het gebied van de klankvorming, de aksentuatie en de zinsbouw zien dat het kontakt met het Algemene Nederlands in feite steeds ontbroken heeft. Want ook de Nederlanders die maar tijdelijk in Indonesië waren, hielden zich meestal van deze groep afzijdig, waardoor ook een normerende invloed van die zijde uit moest blijven. Het Indische Nederlands is wel genoemd Nederlands in Javaanse of Maleise mond en dat is een goede karakteristiek. Klanken die in deze beide Indonesische talen niet voorkomen, ontbreken ook in het Indische Nederlands zodat een zoen een soen wordt, en zeggen, seggen. Huis wordt guis en een hond een gont. Opvallend is ook de rollende r, zoals in brrruine boone. Veel vraagzinnen eindigen met JA?; ‘Jij komt ook, JA?’ Bekend is ook de van het Algemene Nederlands afwijkende volgorde in de zin; ‘Je weet, ik zeg maar de waarheid’ (Couperus, Van oude mensen). Een heel nieuwe rol was voor het Nederlands weggelegd bij de vorming van de tegenwoordige officiële Indonesische taal, het Bahasa Ihdonesia. Bij de totstandkoming daarvan heeft het Nederlands een belangrijke bijdrage geleverd, eerst in de vorm van een groot aantal leenwoorden, die trouwens ook al vóór het Bahasa volop voorkwamen. Veel merkwaardiger is het Nederlandse aandeel op het gebied van de zinsbouw en andere grammaticale elementen. Dit Bahasa Indonesia heeft ongetwijfeld een grote toekomst voor zich. Dat kan niet meer gezegd worden van het Indisch Nederlands, want de mensen die dat spreken, zijn voor het grootste deel naar Nederland gekomen, waar hun taal zich meer en meer aan het Nederlands gaat aanpassen.
J. Stroop
Instituut voor Neerlandistiek
Universiteit van Amsterdam