Scheiden of niet?
Wie ooit geprobeerd heeft anderstaligen Nederlands te leren, heeft op een goed ogenblik te maken gekregen met samengestelde werkwoorden.
Deze zijn scheidbaar of onscheidbaar: het woord waarmee het werkwoord een samenstelling vormt - we laten de met een voorvoegsel samengestelde werkwoorden even rusten - staat in een zelfstandige zin in de onvoltooid tegenwoordige en verleden tijd los van het werkwoord (scheidbaar), of niet (onscheidbaar).
Scheidbaar: De zon ging die dag om zes uur op.
Niet: De zon opging die dag om zes uur.
Onscheidbaar: De voorzitter onderbreekt de vergadering.
Niet: De voorzitter breekt de vergadering onder.
De scheidbare hebben het voorvoegsel ‘ge’ van het voltooid deelwoord tussen de delen van de samenstelling, de onscheidbare hebben dit voorvoegsel niet.
Scheidbaar: De zon is opgegaan.
Onscheidbaar: Hij heeft me onderbroken.
Een normale anderstalige krijgt hier de neiging het maar op te geven. Niet de eerste keer trouwens in de loop van zijn studie. En niet de laatste. We kunnen dan wel proberen hem een hart onder de riem te steken door hem te vertellen, dat bij de scheidbare het accent valt op het eerste en bij de onscheidbare op het laatste deel van de samenstelling; dat de scheidbare veelal een letterlijke betekenis hebben en de onscheidbare niet, maar daar koopt hij weinig voor.
Nog erger wordt het voor de anderstalige stakker, als we hem vertellen dat er samengestelde werkwoorden zijn, die weliswaar gelijkvormig maar verschillend in accent en meestal in betekenis zijn: doorlopen, ondergaan, voorkomen. Het kan hem een troost zijn te weten dat hij niet de enige is voor wie dit moeilijkheden geeft. Het gehaspel met overleggen en overleggen is opvallend en toont aan dat ook Nederlanders op dit gebied nogal eens een steek laten vallen.
Een bekende Nederlandse bankinstelling zet op een van haar stukken: ‘U gelieve bij opname dit biljet te overleggen of in te sturen.’ De cliënt wordt niet gevraagd het biljet te insturen. De bank vraagt hem het biljet over te leggen of in te sturen. Dit is tenminste de bedoeling van de directie, maar er staat wel onzin. Op radio en TV wordt ons herhaaldelijk meegedeeld - onlangs zelfs door een nieuwslezer en waarachtig ook nog door de voorzitter van een grote Nederlandse onderwijsorganisatie - dat óverleg zal plaats vinden. Bedoeld wordt dan overlég; óverleg is zelfs geen Nederlands woord. Wel: óverlegging en overlégging. Niet zo eenvoudig allemaal.
Wat denkt u van doorlopen? Zegt u: ‘ik heb dit artikel nog niet gelezen, alleen maar even vluchtig doorlopen’, of: ‘doorgelopen?’ Allebei goed?
Van Dale bij doorlópen:... ‘een boek doorlopen, vluchtig doorlezen, inzage nemen van (ook scheidbaar gebruikt);’
Koenen: ‘doorlópen... 3 vluchtig beschouwen, nagaan, inzien, lezen (in deze betekenis ook wel dóórlopen)...’
Weijnen (Prisma): ‘dóórlopen verder lopen; stuklopen; vluchtig beschouwen; doorlópen geheel afleggen; ten einde toe volgen; vluchtig beschouwen; doorkruisen.’
Allebei goed, zeggen dus de geleerden. Had u dit ook gedacht? Ik twijfelde, eerlijk gezegd. Zeker niet: ‘Ik ben vanmorgen door die stukken gelopen.’
En aanhoren?
Groene boekje: alleen scheidbaar.
Weijnen: alleen scheidbaar.
Van Dale: ‘hoorde aan of aanhoorde, aangehoord.’
Koenen: ‘hoorde aan, heeft aangehoord (soms onscheidbaar)’. Dus hier geen eenstemmigheid.
Scheiden of niet? Soms ook taalkundig een probleem.
J. Smits van Oijen
Den Haag