Onze Taal. Jaargang 50
(1981)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdHet Rijmschap
Toch neem 'k soms nog Shakespeare te
baat om 't binnenst van mijn ziel
(alsof lamplicht door een kier, te
feest'lijk bijna, binnenviel
in een lege kamer), - neem ik
Shak'speare nog te baat om, schriel
maar toch troostrijk, te verlichten
't lege binnenst van mijn ziel
Dit is zo vreselijk dat ik het nog even onbesproken laat. Pisuisse, ja... Zijn repertoire was destijds op veler lippen, ook buiten het artistieke milieu. De doelman verrichtte een prachtige save
en
Zong toen het ontroerende Mens, durf te
leven
Er waren en zijn serieus genomen poëten die zulke dingen in zich lieten opwellen en zelfs openbaar maakten. Ik hoef maar te zeggen ‘lanen, gaan en’ of, als u dat niet kras genoeg vindt: ‘Op gloeioren hing er een / belletjespet; / tussen twee vingeren / 't zwaluwnet’Ga naar voetnoot* En dan de bedoening hierboven; schrijnend te bedenken dat deze bard (1894-1944) het nog tot regeringswoordvoerder had kunnen brengen, als er niet van alles tussengekomen was. Het gedrochtelijk enjambement valt bij de eerste waarneming op, maar als we verder lezen blijkt er in regel 1 ook nog een onbewuste epenthesis te zitten: Shakespeare moet gelezen worden als Sjekespier, en die sjwa hóórt erin (vandaar die apostrophe in r.6). Ivo wil mijn kijk op Dellefts e.d. weten. Nu, om te beginnen is epenthesis nooit onvermijdelijk: ook bij de strengste metriek kan men eenlettergrepige vulwoorden (er, nu, al, zo, wel, ach! en nog vrij wat meer) monteren - zie hierboven hing er een. Een zin wordt er niet mooier of sterker op, maar zo'n ingelaste sjwa doet nog meer kwaad, behalve natuurlijk waar een grap of sfeerbepaling is beoogd: lekker door Europa zwerreven in de nieuwste luukse kerreven. Epenthesis klinkt meestal vulgair (een storrem van protest), soms kinderachtig (gortepap, broekeman, Schierebeek) en altijd onbehollepen. Ziehier nog een paar voorbeelden uit onzer vaad'ren erfgoed: harrenas, wellekom, zwallepten. Het tegendeel hiervan, namelijk elisie, komt echter veel méér voor. Geen wonder: een dichter zit hier al gauw met metrisch overtollige lettergrepen, en als die onbeklemtoond zijn, dus inslikbaar, zal niemand vallen over zilv'ren draden tussen 't goud. Wat zeg ik? Het maakt zelfs een dichterlijke indruk. d'Ong'naakb're oolfant - je leest dat bij Bilderdijk, Boutens en Bernlef om de haverklap. Niettemin blijft het lapwerk.
H.H. Polzer
Daar toog een reizger door een wonder
woud,-
De blijde vooglen zongen in de bomen,
De bonte bloemen spreidden zware aromen
En op de varens speelde 't zonnegoud.
Dit kwatrijn behoort tot een sonnet dat tussen 1893 en 1967 werd geschreven. Het heet Het beloofde land, maar Elisium had ik ook een mooie titel gevonden. Zeker als je bedenkt dat in regel 3 eigenlijk zwar' aromen had moeten staan. Dat heeft de auteur niet aangedurfd, zelfs niet zwaar' aromen, een constructie die ook hier en daar wel opduikt. Ik pleit ervoor elisie en epenthesis niet te hard te vallen, ik deel Heinz' mening dat ze lang niet altijd te vermijden zijn, ik weet dat onze taal woorden kent die door elisie tot stand zijn gebracht (wie schrijft nog: ik zit tehands tehuis?), kortom: ik kronkel van begrip en verdraagzaamheid, maar dàn stuit ik plotseling op een woord als reizger. Reizger. Reizger!!! En kent u wandlaars? En schuiflende? Waarom doet men mij dit aan? Ik heb waarschijnlijk tot op vandaag tevéél begrip getoond. Laat ik dit keer eens hard zijn en verbieden! Ja, verbieden! Ha, verbieden! Weg met de misverstanden. Het vergrijp wordt aangepakt. Parodieën en onloochenbare vondsten zonder ik uit, maar verder hoop ik de hierna opgesomde o zo poëtische patentkenmerken nergens meer tegen te komen: - het accent circonflexe als hulpmiddel bij het rijmen
Het waren zo te zien
Bijzonder brave liên (1981)
- de apostrof aan het eind van een rijmende regel | |
[pagina 65]
| |
Pleitend om doodschuld die hij nooit be-
dreef
't Huis schreide en murmlen klonk: hij
leev', hij leev' (1865-1937)
(Hèhè, dat lucht al op, maar ik ga door. Voortaan is oök verboden:) - de te vroeg geboren klemtoon
Ik zette het geweer tegen een boom
een achterlader, nog van mijn oudoom
(1905-1962)
- het gebruik van alle beate, kristallijne, overschone en azuren woordjes uit de dichterlijke archeologie (lover, lommer, kim, horizont, elp, schimmenheir, aromen, trachten naar, etc. etc.) èn van alle gebroken beeldjes uit de Icovabak van Schierbeek of andere Vijftigers. Zoek of vervaardig hierbij zelf een voorbeeld.
Wees gerust bang, deze lijst wordt nog langer. Mijn laatste banvonnis geldt ditmaal de limerick. Limericks mogen niet meer geschreven worden. De gave en geestige limericks zijn allang zoekgeraakt, overwoekerd door wildgroei. Ik bezit een lijvig werk met daarin 1739 Engelse limericks en het is weinig meer dan een massagraf. Op dit ogenblik zijn er 1738 Nederlandse limericks. Laten we het daar bij laten. Anders maakt iemand er een boek van. Zo.
Ivo d' Wijs |
|