| |
| |
| |
[Nummer 4]
| |
1931 en 1981
Herinneringen en indrukken
Een ontmoeting
SF staat voor niets. Een vrouw in 1981 kan in gesprek raken met een mijnheer in 1931. Zij draagt haar arm in een slinger en legt uit: ‘Ik ben aangereden toen ik op een zebra de Wagenstraat overstak.’ ‘Aangereden op een zebra?’ vraagt hij verbaasd, menende dat zelfs ervaren temmers zulke dieren niet kunnen berijden. ‘Ja, natuurlijk door zo'n brutale tiener op een bromfiets.’
Het zijn twee Hagenaars en ze spreken één taal, lijkt het: beiden zeggen ‘anggereje’.
Maar na drie zinnetjes zijn er nu al drie bronnen van onbegrip. Als ze het kennelijke misverstand niet op zich willen laten zitten, leidt het ene woord tot het andere en de avontuurlijke conversatie brengt aan het licht dat zij de betekenis van dienstmeisje, bretelknoop en sokophouder kan raden, maar hij niet die van afkicken, beeldbuis, BTW, het zwarte circuit, EEG, kerntaken, krakers, spiraaltje. Het zo veelbelovende gesprek wordt ontijdig afgebroken als de 31'er, bij mevrouws verklaring van de laatste term, haar zulke uitdrukkingen hoort bezigen dat hij vreest in bedenkelijk gezelschap geraakt te zijn. Jammer, want hoeveel had hij, met zijn blijkbare belangstelling voor onze taal, niet kunnen opmerken! Een keus uit wat hij misliep zal van dit jubileumartikel de inhoud vormen.
| |
Klanken
Als de man van '31, opgegroeid in het geloof aan een ‘Algemeen Beschaafd’ naar radio en t.v. had kunnen luisteren, zou hij aan veel hebben moeten wennen. Bij sommige voorlezers had hij geen verschil kunnen horen tussen voorruit en voorraad of tussen werk en wijk, zelfs tussen Chinezen en Chinesen. De middenklemtoon, die hij wel uit de volksmond heeft gehoord in steden waar een Bilderdijkstraat of een Oranjeboomstraat is, blijkt te zijn opgeklommen tot hooggeplaatsten als ze spreken over rechtsposítiezaken, arbeidsvóórwaardenbeleid, aar dappelméélfabrieken of waterwíngebieden.
| |
Oude woorden en nieuwe
Ook waar de woordvoorraad gelijk gebleven is, zijn toch ingrijpende veranderingen merkbaar in het veel of weinig voorkomen van woorden, de zogenaamde gebruiksfrekwentie. Woorden die men vroeger niet schreef, zoals sturen, trouwen, vandaag, hebben de plaats ingenomen van zenden, huwen, heden. Andere kregen een gewijzigde betekenis, die verband houdt met veranderingen in de samenleving: beleid, inleveren, operationeel, de pil, prioriteit, scenario, sector, strategie, structureel. Wij kunnen ons niet goed voorstellen, dat roddelen in het grootste gedeelte van het land onbekend was toen in de bezettingstijd een affiche ons wou leren dat die bezigheid ons volk schaadde, of dat alternatief voor 1965 niet in het meervoud gebruikt kon worden. In 1931 is van het WNT het stuk P-Pletseren verschenen; lees je daarin het artikel Plassen, 4 kolom lang, dan vind je niet de betekenis ‘urineren’. Geconfronteerd werden voor 1945 alleen verdachten en getuigen, frustraties kende men niet, het milieu bestond altijd uit mensen. Koffiedrinken deed men tussen 12 en 2, alstublieft was nog niet van zijn plaats gedrongen door graag, dank u nog niet door bedankt. Je zou wel eens willen weten waar dat toch allemaal door kòmt! Waarvandaan komt ogen ‘eruitzien’, versieren, dat stelt niks voor?
| |
Vreemde woorden en barbarismen
Toen in 1945 de Ausweise waren opgevolgd door permits, verwachtte niemand dat Duitse woorden en germanismen ooit weer
| |
| |
een kans zouden krijgen in ons taalgebruik. Maar het is anders uitgepakt. De traditionele moffenhaat blijkt tot het verleden te behoren en de Westduitse televisieprogramma's zijn in het oosten des lands van meet af aan ‘goed ontvangen’. Uit hun sportcommentaren zullen wel heikel en hektisch afkomstig zijn, sowieso ligt ons thans in de mond bestorven zoals eertijds überhaupt. Nieuwe germanismen zijn afbouwen, indammen, opbrengen, opdelen, opsplitsen, uitproberen, vastnemen en -zitten, verschuiven, veruit, vreemd gaan; zeker voetballer vindt zich ‘te laag ingeschat’, hij is blijkbaar onderingeschat!
Maar ook de oudjes doen het weer aardig: beduidend, eenduidig, meerdere, middels, ondergraven. Wil iedere lezer, ter ere van onze oprichters, al deze gruwelijkheden maar eens voor zichzelf vervangen door goed Nederlands?
De genoemde permits brachten een weelderig gevolg van nylons en plastics mee. We hebben nu jeeps en station wagons, public relations en marketing, motels en coffee shops, sex en drugs, computers en chips, geven een spotje of zoomen in; velen kunnen niet buiten issue, item, link, set. Onze eigen woorden hebben door het Engels andere betekenissen gekregen: alibi, drankje, filosofie, probleem, sap; zelfs puristen worden er niet meer spuugmisselijk van, maar ziek. Vooral als ze zien hoe gebrekkig veel vertalers Engels en/of Nederlands kennen (gedood worden betekent dikwijls ‘omkomen’, curator ‘conservator’, heuvel ‘berg’, 30 000 troepen ‘30 000 manschappen’).
Het Frans heeft ons geholpen aan bistro's en boutiques, maar ook ons geleerd ons over iets te buigen en ons te bewegen op het ekonomische, erotische, esthetische of ethische vlak (‘terrein’ of ‘gebied’).
Franse woorden zijn ook uit België tot ons gekomen: vedette en koers, en in hun sportief gezelschap de Vlamingen afzien, klassieker, rap, alsook de pijp aan Marten geven.
Van naderbij is niet alleen het Carnaval de Moerdijkbruggen overgetrokken maar ook (naar alle waarschijnlijkheid) op vakantie, op zich en de ruimer betekenis van ooit. Is nipt ook al zover?
| |
Uitdrukkingen
Sommige figuurlijke zegswijzen zijn wel oud, maar nu veel frekwenter dan eertijds: een heet hangijzer, met een natte vinger, hoge ogen gooien, het topje van de ijsberg, uit de hand lopen; andere zijn misschien in streektaal bekend geweest: uit de doeken doen, de pan uit rijzen, op de tocht staan. Hele zinnetjes zijn wellicht door conférenciers of columnists in zwang gebracht: dat is der niet bij, het zal je kind maar wezen, van mij mag het, vergeet het maar, voor mij hoeft het niet, zo simpel is dat.
Niet moeilijk te raden is de oorsprong van het achterste van zijn tong laten zien, niks om over naar huis te schrijven, zijn nek uitsteken, de show stelen.
| |
Zinsbouw
Iets heel ongebruikelijks is het, dat je veranderingen kunt waarnemen op het terrein van de syntaxis, de ‘woordvoeging’. Tot 30 jaar geleden moest overleven een lijdend voorwerp bij zich hebben, kiezen ook. Nu betekent overleven ‘in leven blijven’, en wordt kiezen bijna altijd gevolgd door voor, hetgeen soms wel een klein betekenisverschil meebrengt. Zodra in 1940 evacuaties voltrokken werden, liet de volksmond niet de huizen, wijken of woonplaatsen, maar de bewoners evacueren. Sedert de ‘spreiding’ van PTT-personeel begonnen is, kan een gespreid gezin best in zijn geheel in Groningen wonen. Staatkundige geheimen lekken wel eens uit, maar nu we ons nieuws meest uit Engelse en Amerikaanse bronnen krijgen, worden ze ook uitgelekt.
Het nu gewone ‘Ik dacht dat ze daar heel geschikt voor is’ zou men in 1931 vreemd hebben gevonden.
In die tijd stonden bepalingen als ongeveer, onder andere, bijvoorbeeld vóór het voorzetsel, behalve als er een telwoord volgde: ‘hij rekende op ongeveer vier ton winst’, maar: ‘ik zoek de antwoorden juist op deze vragen’. Nu is de gebruikelijke volgorde de vroeger uitzonderlijke: ‘ze dreven handel in vooral landbouwprodukten’.
Tegen een triomferend amerikanisme hebben de Engelse puristen zich even vruchteloos verzet als een jong overleden Nederlands anglist. Dat is het weglaten van het bepaalde lidwoord of bezittelijk voornaamwoord als op het zelfstandige naamwoord een eigennaam volgt. Die vernieuwing heeft sinds 1950 enorme ‘afmetingen’ aangenomen. Eerst alleen bij namen van personen toegepast, treedt de weglating nu ook op bij namen van verenigingen, mogendheden en wat niet al. Tussen de ‘open plaats’ van het ontbrekende lidwoord en de eigennaam kan een woordgroep van onbeperkte lengte gebruikt worden; hoofdklasser de Danaïden, lidstaat Frankrijk, gemeente-ambtenaar en voorzitter van de ambtelijke projectgroep Nieuwmarkt G.A. van Stijgeren.
| |
Stijl
Litteraire vormen komen en gaan. In 1931 dichtte je Perzische kwatrijnen, nu worden alleen nog de lettergrepen van de haikoes geteld. Maar het lijkt alsof het goede, onmodieuze verhalende proza gelijk is gebleven. Tussen De stomme dingen van Elisabeth Zernike (1931) en De honden jagen niet meervan A. Alberts (1979) is niet makkelijk stijlverschil aan te wijzen.
Dicht bij het alledaagse taalgebruik staat de vulling van de dagbladkolommen. Is daar ook geen verandering te vinden?
In het Algemeen Handelsblad van 8 maart 1931 wijdt de Romeinse correspondent een artikel aan ‘Gabriele d'Annunzio's landgoed’. Hij heft aan met een volzin van 82 woorden. Hoe is het mogelijk, vraag je nu, dat iemand dat ging lezen!
Een dag tevoren bevatte de Nieuwe Rotterdamsche Courant een bespreking van Anna Christie, de eerste geluidsfilm met Greta Garbo. Voor de criticus was zij
‘de zuiverste verbeelding van de vrouw dezer late dagen, in wier wezen lichamelijke schoonheid werd gesluierd door de belofte van innerlijke weelde. Was er één onder de sterren, die zóó een kern van raadselachtige bekoring door tallooze decepties wist heen te dragen naar een doel, dat niemand onzer wist, als deze Zweedsche met haar nooit geheel ontvouwde gebaren, met haar nooit geheel ontloken oogen en haar trotschen mond?’
Toegegeven, deze roomtaart is gebakken om het contrast met de alsem der teleurstelling die de recensent zijn lezers vervolgens laat slikken. Maar het citaat is ernstig bedoeld, daar valt niet aan te twijfelen.
Misschien leren we de taal van de werkelijkheid kennen als we vraaggesprekken opzoeken. De twee Bibebben van het Handelsblad, gezamenlijk tekenend als Annelèn, interviewen een scheidend inspecteur van het onderwijs (14 maart 1931). Ze vragen hem: ‘Wat denkt gij over de vaak verkondigde stelling, dat het lager onderwijs vijf en twintig à dertig jaren geleden, beter was dan nu?’
De oude heer is op een bijzondere wijze van de tongriem gesneden, of ligt het aan het versnijden van de pennen der beide dames?
‘Ik kan dit in zijn algemeenheid niet onderschrijven, wel echter wil ik verklaren, dat het onderwijs anders is dan vroeger, hetgeen bewijst, dat ook de lagere school zich wist aan te passen aan den tegenwoordigen tijd. Op grond van mijn jarenlange ervaring meen ik te mogen constateeren, dat de kennis der Nedertandsche taal verbeterd is, dat bijvoorbeeld het leesonderwijs volstrekt niet bij het vroegere achterstaat. Grammaticaal daarentegen was de vorige generatie beter geschooid, maar tegenwoordig hecht men niet meer zooveel waarde aan geslachten en naamvallen. Men huldigt nu de opvatting, dat tusschen spreek- en schrijftaal geen verschil behoeft te worden gemaakt.’
| |
| |
Dat huldigen is gebleven. De man met de vooruitziende blik kon niet voorzien dat de huidige Annelèns een bandopnemer als medewerker in dienst hebben, zo'n toestel dat ook voor dialectonderzoekers onmisbaar is geworden. In 1981 laat een interviewer een gemeente-ambtenaar als volgt klagen over de ‘Wet algemene bepalingen milieuhygiëne’:
‘Ik word geleefd door die papierwinkel. Vóór deze wet kon je nog 60 procent van je tijd aan het buitengebeuren besteden, nu nog maar 40 procent. De hele milieuwetgeving is net zo'n probleem geworden als het milieu zelf. En dat allemaal door die stuurlui op het ministerie in Den Haag. Nou, die hele milieubescherming is ontaard in geouwehoer, in niets meer doen en niets meer controleren. Er valt langzamerhand verrekt weinig te sturen.’
En niet in een krant maar in een boekje over een bokskampioen staan uitspraken genoteerd, zo natuurgetrouw als zelfs realistische toneelschrijvers het niet durven, ofschoon wij allen dikwijls precies dezelfde taalvormen gebruiken. ‘Ze kocht es een keer kocht ze tweeëndertig paar schoenen.’ ‘Vergeet die scheidsrechter vergeet nog te tellen.’ ‘Dan had ik weer ruzie met die moeder over die dochter en dan weer met die dochter over die moeder.’
Hoe slecht bruikbaar de termen ‘spreektaal’ en ‘schrijftaal’ ook zijn, de inspecteur zag het goed. De ontwikkeling waar hij op doelt, is al 250 jaar aan de gang. Maar de laatste tijd gaat het snel. Zelfs de Radionieuwsdienst heeft personen vervangen door mensen, ongeveer 1000 door zo'n 1000, evenals door net als.
| |
Woordbouw
Onmiskenbaar zijn bepaalde tendenties in de woordvorming. Verzuiling, verkrotting, vertrossing, verkakscholing, vergehaktballing zijn maar enkele voorbeelden om te illustreren dat een bestaand type afleiding uiterst produktief is geworden. Hetzelfde geldt voor het type afdwingbaar, beheersbaar, doorschrijdbaar, terugdraaibaar, wegpoetsbaar, desgewenst te verlengen met on- en/of -heid. Minder vaak zie je neologismen van het type gekte, veelte, messcherpte.
Daarentegen hebben de vrouwelijke uitgangen van zelfstandige naamwoorden geen toekomst. Voorzitster en inspectrice hebben hun tijd gehad. Hier kunnen we misschien opzettelijke taalverandering gadeslaan, dank zij het feminisme.
Een machtige tendentie is de verregelmatiging. Van de vanouds sterke en onregelmatige werkwoorden kom je tegenwoordig vaak vormen tegen als belijdde, dunkte, ervaarde, meette, uitwijkte, verdriette, vlechtte, samengezweerd. Nauwelijks meer verrassend zijn meervouden als onderzoeken, regio's, twijfels (een anglicisme; het enkelvoud is zeldzaam geworden), staatsmannen, tuinmannen, vrouwenoverleggen. Woorden op -e krijgen meer en meer een meervouds-s: gedaantes, gedachtes, wijzes (‘manieren’; wij spreken nóg niet van afweziges, begaafdes, wijzes voor afwezigen enz.).
| |
Naamvallen en geslachten
Drie jaar na de oprichting van ‘Onze Taal’ ging het onderwijs over naar de ‘nieuwe spelling’. De voorstanders hadden altijd beweerd dat daarmee niets aan de taal veranderde. Hoe is het gegaan? De naamvals-n, eerst nog gehandhaafd bij duidelijk ‘mannelijke’ woorden, werd in 1947, toen de nieuwe spelling in Nederland en België officieel werd geschreven, ‘facultatief gesteld’, en: raakte buiten gebruik. Daaraan moet het toe te schrijven zijn dat hij tegenwoordig ook wordt weggelaten waar hij altijd gesproken is en dus tot de ‘taal’ hoorde: men leest veelal van goede huize, in levende lijve enz.
Een ingrijpender taalverandering houdt verband met een onderwijsmaatregel die van 1931 dagtekent, en waarbij al een matiging in het gebruik van de naamvals-n werd ingevoerd. De minister besliste toen namelijk tegelijk: ‘Bij de voornaamwoordelijke aanduiding der zelfstandige naamwoorden richt men zich naar het beschaafde spraakgebruik.’ Hij wist net zo min als de meeste neerlandici dat dat spraakgebruik ingewikkeld en nog weinig onderzocht was. Door onze gebrekkige schrijfwijs van de voornaamwoorden (ie, 'm, d'r zeggen we honderd keer per dag, maar durven we niet te schrijven) worden we gedwongen tot zware vormen als hij, zij, hem, haar, die de Hollander betrekkelijk zelden in zijn spraak gebruikt. Op school wordt ons niet meer geleerd bij welke woorden hij en hem veilig zijn, bij welke zij en haar. Het moet wel door dit gemis aan houvast komen, dat velen een nieuwe geslachtsindeling - al of niet bewust - gebruiken, die heel eenvoudig is en goed klinkt en overeenstemt met wat we in talen van primitieve stammen vinden: naar verzamelnamen en abstracta, zoals raad, stijl, bestuur, verwijs je met zij en haar, zelfs als ze onzijdig zijn.
| |
Slot
De lezer mag het opgesomde toetsen aan zijn eigen ervaringen en opvattingen. Hij zal heel veel kunnen toevoegen. Wat de verengelsing aangaat, niet alleen veel woorden en uitdrukkingen, maar ook de verandering in het leestekengebruik: minder komma's, een ander soort aanhalingstekens, geen punten in letterwoorden. Tegenover de ontdeftiging staat ook verdeftiging: collega's zijn collegae geworden, velen gebruiken te pas en te onpas het onhollandse hen uit angst voor ‘hun kenne nie komme’, radio- en televisiestemmetjes spreken van dessêr en amandement. Er zijn veel ontwikkelingen in strijd met de idealen van onze stichters. Het moedertaalonderwijs hecht waarde aan andere dingen dan zij, en zo kunnen we dagelijks niet in het minst lezen waar niet het minst bedoeld is, niet nadat in plaats van niet dan nadat, meenemen in plaats van meebrengen. Het dilemna in de tijd van Charivarius heeft zijn parallellen in aanwijzigingen en behartenswaardig. Hoe het verder zal gaan? In tienduizenden anderstalige gezinnen groeien kinderen op, die weldra onze volwassen en volwaardige landgenoten zullen zijn. Wat wordt hun invloed op de algemene taal? De ‘sprekende chips’ praten voorlopig nog alleen Amerikaans, maar wie leert ze voorbeeldig Nederlands spreken? Wat zal het gaan betekenen als we het hele etmaal door transatlantische programma's op de beeldbuis kunnen krijgen? Wie weet zal Battus over enkele maanden de toekomst onthullen.
C.A. Zaalberg, Leiden
|
|