Moedertaal
De taal, het grote symbool voor nationale saamhorigheid, nationale ‘eenheid’, is een nog grotere fictie dan het nationalisme zelf. Als je nagaat hoe die taal tot stand is gekomen, dan zie je hoe zij wordt beheerst door ‘de Rede-vervalsende Kastedrift’ (dit is de collectiviteitsdrift oftewel kuddedrift), die verder reikt dan de landsgrenzen. De mens is altijd en overal gelijk, zijn kuddedrift maakt dat hij zelf verschillen gaat creëren. Het belangrijkste verschil is het standsverschil (maar tussen het ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ wordt de muur van de nationale talen opgeworpen). De nationale ‘eenheid’ en daarmee de moedertaal wordt gebruikt om de mensen wijs te maken, dat ze bij elkaar horen, ondanks het standsverschil. In feite zijn alle mensen, in groepen (kudden) bijeen om te (over)leven, elkaars vijanden. De beleden eenheid is een schijneenheid, het distinctiemiddel een schijnzekerheid, een dogma.
‘Zuiver’ Hollands is door en door onzuiver, en men bedoelt ermee: gebruikelijk Hollands (hèt criterium van de kudde is: het algemeen gebruikelijke). De taalschat bestaat uit een chaotische en onsamenhangende verzameling woorden en uitdrukkingen. Een paar voorbeelden:
‘Een jong meisje is jonger dan een meisje, een ouder man jonger dan een oud man. Ik was ziek en ik ben wat beter. Eerst was ik een beetje beter (minder ziek), nu ben ik weer helemaal beter (hersteld)’, (p.124)
‘De geneesheer is in het herstellingsoord, maar niet de herstelheer is in het genezingsoord. Een ongeneeslijke zieke, een onherstelbare fout, niet andersom, maar een ongeneeslijke zieke is er toch een, die niet meer herstellen kan’, (p. 125) ‘Ik ken het niet helpen’ gaat door voor onbeschaafd, ‘motten’ (voor moeten) voor beschaafd. (p. 96)
Niet alleen onder politici, ook onder taalgeleerden (bijv. de puristen) en letterkundigen vindt men aanhangers van het taalfetisjisme. Zij zien allen ten onrechte de taal als een realiteit. Dat leidt tot dwalingen als: ‘taalexpressiviteit’, ‘taalgevoel’, ‘taalschoonheid’.