Onze Taal. Jaargang 49
(1980)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
De waarde van schrijfadviezenC.B. Tilanus: Een scriptie/rapport/ artikel schrijven. Utrecht (enz.), 1978 (Aulaboeken 540).Ook al blijven sommigen volhouden dat het vak taalbeheersing niet bestaat, toch verschijnt er de laatste jaren een toenemend aantal publikaties op dit gebied. Een flink deel daarvan gaat over schrijven: programmatische artikelen, verslagen van onderzoek, artikelen over (op)stelonderwijs en methodes - vooral voor het schrijven van scripties. Mijn indruk bij het lezen van deze publikaties is dat ze vaak meer problemen oproepen dan oplossen en dat de waarde van de aanwijzingen die in schrijfmethodes worden gegeven nogal beperkt is: ze zijn veelal puur intuïtief. Ze stoelen niet op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en het is bovendien de vraag, of ze altijd even zinnig zijn. Aan het boekje van Tilanus laat zich dit alles gemakkelijk demonstreren. Tilanus zegt te hopen dat de aanwijzingen die hij geeft, helpen (p. 30). Deze voorzichtige formulering is zeker op zijn plaats. Onderzoek naar het effect van het geven van (bepaalde) aanwijzingen is weliswaar wenselijk, maar ook erg problematisch en nog nauwelijks verricht. Bovendien kan Tilanus niet weten of zijn aanwijzingen niet overbodig zijn. Ik bedoel: hij weet niet of hij wel juist daar aanwijzingen geeft, waar de schrijver moeilijkheden ondervindt. Ook hier is vrijwel nog geen onderzoek naar gedaan, al wordt in veel handboeken gesuggereerd dat bekend is wat bijvoorbeeld de meest voorkomende stijlfouten zijn. Alleen over spelfouten is iets meer bekend en daar blijkt Tilanus er al direct naast te zitten. Hij stelt dat veel spelfouten worden gemaakt door de verwisseling van ei en ij, ou en au en g en ch (p. 19). Uit een onderzoek van Verhoeven bleek echter dat de fouten tegen het juiste gebruik van ei en ij en ou en au op de middelbare school vrijwel verdwenen zijn (Verhoeven 1979, p. 157). Er is nog een derde reden om voorzichtig te zijn met uitspraken over de waarde van aanwijzingen. Bij de stijlaanwijzingen raadt Tilanus aan lange zinnen te vermijden. Maar uit Maureau 1979 blijkt dat psycholinguïstisch onderzoek aantoont dat zinslengte op zichzelf geen oorzaak van zinsmoeilijkheid is (p. 100). Van geen van de andere aanwijzingen die Tilanus geeft, is bewezen dat ze invloed op begrijpelijkheid hebben; de enige aanwijzing waarbij dit wel het geval is - voorkom ‘geneste’ zinnen - komt bij hem niet voor. Met andere woorden: naar de aard van de problemen - in dit geval de invloed van tekstuele factoren op het proces van het begrijpen van teksten - is nog zo weinig onderzoek gedaan, dat het maar de vraag is of de aanwijzingen die worden gegeven, kloppen en voldoende zijn. Wat Tilanus aan aanwijzingen biedt is wat bovengenoemde punten betreft niet meer en niet minder dan wat er in andere recente methodes te vinden is. Die methodes bieden in een ander opzicht echter wel meer. Ik doel hier op methodes als die van Drop en De Vries en Geel, die geïnspireerd zijn op de klassieke retorica en aanwijzingen bevatten over inhoud, compositie, taalgebruik en presentatie. Verder worden aanwijzingen gegeven voor de taken die de schrijver uit moet voeren vanaf het moment dat hij een onderwerp kiest tot en met het nakijken van de definitieve versie van de tekst. Tilanus geeft wel aanwijzingen over stijl en vooral over de presentatie, maar zegt nauwelijks iets over de indeling van de tekst. Van de inhoud blijft hij, naar hij zegt, af (p. 15). Een procedure geeft hij niet. Het argument dat Tilanus voor zijn stofkeuze aanvoert - vormfouten zijn belangrijker dan ‘inhouds’fouten - is niet houdbaar. Gebrekkige presentatie is zeker niet de enige reden dat afstudeerrapporten vaak niet extern gepubliceerd worden, zoals hij ons wil doen geloven (p. 7).
Ik heb hierboven aangegeven wat Een scriptie/rapport/artikel schrijven allemaal niet te bieden heeft. Wat heeft het dan wel te bieden en wat is dat waard? Het boekje wil een hulp zijn voor het schrijven van literatuurscripties, afstudeer- en bedrijfsrapporten en wetenschappelijke artikelen. Het is bestemd voor studenten, jonge wetenschappelijke medewerkers en mensen in het bedrijfsleven. Het is bedoeld voor zelfstudie. De tekst wordt voorafgegaan door een ‘Samenvatting’ en gevolgd door ‘Literatuur’. Er zijn verder nog vier ‘Aanhangsels’ met Engelse termen die bij het publiceren van wetenschappelijke artikelen aan de orde komen, met woorden en uitdrukkingen die vaak aanleiding tot vergissingen geven (samengesteld door H.J.A. van Beckum), met aanwijzingen voor het mondeling presenteren van voordrachten (samengesteld door P.C. Uit den Boogaert) en met voorbeelden bij de aanwijzingen over de typografie. De hoofdtekst zelf bevat aanwijzingen over de verschillende onderdelen van het manuscript (voorblad, samenvatting vooraf en dergelijke), over de indeling van de tekst in hoofdstukken, paragrafen en alinea's, over spelling, over te gebruiken lettertypen, over zinsbouw en over het geven van voorbeelden. De meest opvallende verschillen tussen het Amerikaans en het Engels worden opgesomd. Beknopt is het predikaat waarmee het boekje van Tilanus zich het beste laat karakteriseren. De aanwijzingen zijn kort en bondig geformuleerd. Het aantal is beperkt gehouden. Voorbeelden worden gegeven door te verwijzen naar plaatsen in het boek zelf. Dit is zeker een verdienste van het boek. De aanwijzingen zijn gemakkelijk te vinden en de gebruiker van het boekje ziet snel ‘(...) hoe het wél kán.’ (p. 8). Toch heeft die beknoptheid ook nadelen. Soms staat er te weinig informatie, waardoor de aanwijzingen niet echt helpen en in een aantal gevallen zelfs een beetje mal worden. De student die wil weten hoe hij boeken die hij wil vermelden, moet beschrijven in zijn literatuurlijst, heeft niet zoveel aan de aanwijzing die Tilanus geeft: ‘Bij een boek wordt de titel gecursiveerd (= onderstreept in het typescript) en niet tussen aanhalingstekens gezet. Een boekvermelding moet behalve auteursnaam (-namen) en titel bevatten: uitgever, plaats en jaar van verschijnen.’ (p. 16). Hij zal toch meer uitgebreide regels voor de titelbeschrijving moeten raadplegen. Tilanus had daar beter naar kunnen verwijzen. Tilanus raadt de schrijver aan in de inleiding te proberen ‘(...) 's lezers “welwillendheid te verwerven” door te laten zien hoe bescheiden hij wel is (...)’ (p. 14), een zogenaamd ‘captatio benevolentiae’. De Latijnse term geeft de herkomst van deze aanwijzing al aan: het is één van de middelen die retorici sprekers aanraadden te gebruiken. Maar: waarom uit het klassieke, retorische apparaat alleen deze gekozen? Bovendien is het geen gelukkige greep. Het is de vraag of dit middel past in een wetenschappelijk betoog. | |
[pagina 101]
| |
Echt belachelijk, door zijn ongenuanceerdheid, is de aanwijzing dat de schrijver ‘(...) bijvoeglijke bepalingen, met name tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord (...)’ moet vermijden (p. 25). Waarschijnlijk is dit een - te grove - versimpeling van de op zich wel zinnige aanwijzing dat het plaatsen van meer dan drie bijvoeglijke naamwoorden tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord vermeden moet worden. Tot slot nog dit. Methoden taalbeheersing zijn sterk normatief van aard. Daaraan valt niet te ontkomen en er is ook niets op tegen. Wie raad geeft, zegt altijd hoe het wel kan of moet en op die informatie zijn de gebruikers van een methode ook uit. Toch zijn bij het boekje van Tilanus waar het de normen betreft wel kanttekeningen te plaatsen. Zo noemt Tilanus verspreid door het boekje een groot aantal normen waaraan wetenschappelijke teksten moeten voldoen. Bij de behandeling van de hoofdtekst stelt hij dat deze ‘(...) een logisch, samenhangend, leesbaar, evenwichtig, verantwoord verhaal (...)’ zijn (p. 15). Nog afgezien van de onoverzichtelijkheid en vaagheid van deze normen is de opsomming niet volledig. De norm controleerbaarheid bijvoorbeeld - toch niet onbelangrijk bij wetenschappelijk werk - ontbreekt. En dat terwijl er nu juist over de normen die gesteld moeten worden aan wetenschappelijke teksten zo'n uitgebreide literatuur bestaat. | |
Bibliografische aantekeningenHet standpunt dat taalbeheersing als wetenschap niet bestaat is recent verwoord in A. Kraak en B.T. Tervoort, ‘Wat is taalbeheersing?’. In: Wetenschap en taal, Een nieuwe reeks benaderingen van het verschijnsel taal. Onder red. van B.T. Tervoort, Muiderberg, 1979. Een overzicht van de publikaties die de laatste tien jaar zijn verschenen geven J. Vos en M. Bouckaert in: ‘Tien jaar taalbeheersing: 1969-1979, Een bibliografie’. In: Taalbeheersing als nieuwe retorica, Een historisch, programmatisch en bibliografisch overzicht. Onder red. van A. Braet, Groningen, 1980. Een overzicht van het vak biedt A. Braet in dezelfde bundel. Een voorbeeld van onderzoek naar het effect van het geven van aanwijzingen is W. Drop, ‘Validering van een schrijfprocedure door herschrijving: een begin’. In: De Nieuwe Taalgids 71 (1978), 1-17. Een verslag van het aangehaalde onderzoek van G. Verhoeven is ‘Verbeelding en werkelijkheid, Spelfouten in de opstellen uit verschillende typen van onderwijs’. In: Tijdschrift voor taalbeheersing 1 (1979), 146-163. In Goed en begrijpelijk schrijven, Een analyse van 40 jaar schrijfadviezen, Muiderberg, 1979, beschrijft Maureau de resultaten van zijn literatuur-onderzoek naar de waarde van schrijfadviezen. De genoemde schrijfmethodes zijn te vinden in W. Drop en J.H.L. de Vries: Taalbeheersing, Handboek voor taalhantering, 2e ingrijpend gew. dr., Groningen, 1977 en in R. Geel, Hoe zet ik mijn gedachten op papier, Het schrijven van essays, wetenschappelijke teksten en groepsverslagen, Muiderberg, 1977. Een boekje waar Tilanus voor regels voor titelbeschrijving naar had kunnen verwijzen is: Regels voor de titelbeschrijving. Vastgesteld door de rijkscommissie van advies inzake het bibliotheekwezen, Alphen aan den Rijn, 1973. J. Vos, vakgroep Nederlands Rijksuniversiteit Leiden |
|