Rijm
Er is, geloof ik, een wereld van verschil tussen Ardenne/zwemme en Kemenaaien. (Wat mij verwondert, is dat er maar één ‘m’ staat. Of heeft Ivo de Wijs in onschuld er slechts één gelezen, de implicaties van Kemmenaaien over het hoofd ziend? Of ging dat de leraren dan toch weer te ver?) Het halfrijm is, dacht ik, altijd een concessie, ook als de daders iets anders beweren. Ik herinner me in dit verband de versregels in ‘De bevrijde’ van J.C. Bloem: ‘Wat geeft het wat ik was of ben? Nu kan ik eeuwig ademen.’ Dat was geen halfrijm, maar hoort mijns inziens in dezelfde categorie der compromissen thuis. Ik herinner me, er tegen hem een opmerking over gemaakt te hebben, waarop hij zei: ‘Je hebt gelijk, maar ik vond het pregnant.’
Ik meen, dat het Pierre Kemp was (maar ik wil hem geen onrecht doen, ik wéét het niet precies meer) die de regels dichtte: ‘'k Vertel u alles wat ik mij herinder, van 't Overheers kapelleke ginder.’
Dit deed de ongeëvenaarde na-dichter Van Duinkerken naar de pen grijpen en een spotvers schrijven onder de aanhef: ‘Men roemt de schoonheid van het Vondelpark Ik weet daar meer van, want ik heb het omgehark.’
Ik moet uit het hoofd citeren; geloof ook niet dat het vers ooit een boekvorm heeft gehaald. Er staat nog iets in als ‘Er zwemmen zwanen in de mooie vijvers, de kind'ren komen er met hunne onderwijvers’ en het besluit met de vernietigende regels: ‘Ook staat er, als ik mij dat goed herinder, het standbeeld van een bet're rijmwoordvinder.’
Een ander voorbeeld is ergens bij Speenhoff te vinden in een spotvers op het openluchttoneel, waarin hij een bonte collectie van verminkingen uitstalt: ‘Neen, dan moet U hier niet zijn, op ons openluchttolijn’ en ‘Zittend op het kanapeel, op het openluchttoneel.’
Daar ongeveer zal men Keme- of Kemmenaaien moeten plaatsen, enige planken bóven de zwemmers.
G. Jonker
redacteur tijdschrift Bouw
Amsterdam