Het Rijmschap
Gesmiespel
‘'t Publiek is stil, maar op het schellink-
dat kennelijk tevreden is nu ik mijn voor-
de vlerken kletsen driftig, o ik kan het
hun achterklap zwelt langzaam aan als
A. Vormaat (ingezonden door R.J. Kat)
Op de stafvergadering van Het Rijmschap (Bar De Fles in de Nes) herhaalde Heinz zijn vragen naar de herkomst van halfrijm. ‘Hoort A. Vormaat het verschil tussen de m van schorem en de n van horen?’ Hoewel in de gesproken taal de beide neusmedeklinkers niet altijd duidelijk te onderscheiden zijn, gaat de Nederlander aan dat verschil zeker niet voorbij. ‘Met een tweepoot of met een driepoot?’ hoor ik vaak als mijn vriend Nick zich voorstelt.
‘Vindt A.V. het verschil wellicht irrelevant?’ Het is aannemelijk dat de dichter van Gesmiespel het kleine verschil inderdaad niet ter zake vond doen. ‘De beklemtoonde lettergrepen rijmen immers’, zal hij geredeneerd hebben. Geen sterk argument, want dat is ook het geval bij:
Een indringend vers, maar niet overrompelend van schoonheid.
‘Vindt A.V. het verschil wenselijk?’ Nee. Vormaat maakt een consciëntieuze, zo niet overconsciëntieuze indruk. Hij hoeft in de regels 1 en 3 niet eens te rijmen, maar hij doet het toch. Waarom doet hij het dan niet goed!
In de eerste aflevering van deze rubriek gaf ik een overzicht van de functies en eigenschappen van het rijm. J.C. van Schagen maakte mij opmerkzaam op een omissie. Hij schrijft dat het rijm aan de dichter ‘enorme diensten pleegt te verlenen als invitatie (...) tot terreinen, welker bestaan hem zónder de rijmdwang vaak helemaal niet gedaagd zou zijn. Het rijm inspireert tot beeldvondsten, die zonder zijn gebod onontdekt zouden zijn gebleven.’ Dankbaar onderschrijf ik die woorden. Ze zijn een heftig pleidooi tegen gemakzucht.
‘Heinz, schorem/horen is dat assonantie of acconsonantie?’
Ivo de Wijs
Schorem/horen is assonantie, zoals de aandachtige lezer van Het Rijmschap (Canto 2) al weet. Acconsonantie, een ander gekreukel, komt hier in de toekomst nog over de hekel.
Overigens heb ik iets tegen die termen, al zijn ze doelmatig en ook wel eens nodig. Mijn ergernis berust op de eufemistische werking van vreemde woorden. Een mooie, wat exotische naam, wordt al gauw gezien als rechtvaardiging. Gewichtig heet het, bij een citaat van pak weg Achterberg: ‘Kijk, dat is nu assonantie’, zoals men elders zou toelichten: ‘Kijk, dat is nu een rappèlstoot’. Sommige mensen spreken ook over hun kwaal alsof ze die zelf ontworpen hebben.
De vorige keer stelde ik enige tamelijk rhetorische vragen. Ivo's antwoorden zijn niet precies de mijne. Ik ben overtuigd namelijk, dat het publiek van Pierre Kartner (om maar eens loodrecht af te dalen) geen rijmfout hoort in En daarop kwamen/De Moedertranen. Ja, als je deze of gene liefhebber met zijn neus in de tekst wrijft, dat begint er iets te dagen: tweepoot, driepoot, er is verschil. Een kniesoor die erop let (hiermee is vraag 2 beantwoord), maar er is een klein, zuiver formeel en buiten alle schoonbeleving staand onderscheid. Je zou hun naam eens verkeerd moeten spellen: Mick in plaats van Nick bijvoorbeeld. Maar dat heeft met rijm c.q. poëzie niets te maken. En nu de derde vraag, die hier mooi op aansluit: vindt men (de maker, de toehoorder, de lezer) deze wanklank wenselijk? Antwoord: ja, als het maar goed dichterlijk is. Er gaat dan namelijk een diepe bekoring van uit. Niet naar mij, evenmin naar u wil ik hopen, maar naar hen die een dierlijke argwaan koesteren tegen vakbekwaamheid. Niet de vorm, maar de vent. Warts and all. Een gaaf produkt is niet oprecht in hun bolle ogen. Ondeugdelijk rijm - evenals kromme zinsbouw enzovoort, we hebben nog diverse gruweldaden van lyrische venten achter de hand! - heeft het patina van een reeds lang verloren, maar nog steeds weerspiegeld Arcadië. De volksziel zelf aan het woord. Zangeres Zonder Naam. Lomp aardewerk. De onbevangenheid van dit alles. Prachtige oude balladen, laten we het daar eens over hebben. Ja vooruit, laten we daar eens eerbiedig bij stilstaan. Die werden niet in uitgekozen letters op stemmig papier gedrukt, maar door Plunko de minstreel gekrijst tegen het soort feestjes in, dat roofridders plachten te bouwen. Wie hoorde daar nu waar hij het over had, wie wist of diep op lief rijmde - en wie kon het wat schelen?
H.H. Polzer