Niet uw, maar u
De redactionele behandeling van de kwestie ‘u(w) aller (of beider) tegenwoordigheid’ in het juli/aug.nr. van O.T. (blz. 70-71) vormt de aanleiding tot het schrijven van dit artikel. De titel, een variatie op Heeroma's ‘Niet zoo, maar zo’, is programmatisch: ik wil ermee aangeven, dat de keuze tussen u en uw een vrij simpele spellingaangelegenheid is, waarover met voldoende zekerheid een uitspraak gedaan kan worden.
Aan de grammaticale uiteenzetting van de redactie heb ik niet veel toe te voegen; wat nog verklaring behoeft, is het optreden van hun aller i.p.v. het blijkbaar verwachte hen aller. We moeten daartoe terug naar de oude 2e nmv. van het pers. vnw. 3e pers. mv.; in de middelndl. grammatica vinden we daarvoor: haer, haerer, hunner en enkele minder frequente vormen. Naast de genitieven onser en uwer aller van resp. wij en gij allen stond dus voor de 3e pers. naast zij allen haer of haerer aller en hunner alleer. Toen men de uitgang van de pers. vnw. achterwege ging laten, ontstonden resp. de vormen ons, u, en haer of hun aller. Of er bij de 2e pers. na de u al of niet een w als overgangsklank werd gehoord, hing af van het volgende woord. In u aller werd die vanzelf gevormd, evenals in janu-w-ari; in u beider niet. Wat de 3e pers. betreft: in de loop van de 17e eeuw verdween haer(er) als equivalent van hun(ner). Het is misschien goed hier nog eens vast te stellen, dat de wijzigingen in de verbuiging de pers. vnw. niet tot bezittelijke maakte. Het bleven pers. vnw., die ten gevolge van de weglating van de buigingsuitgangen de vorm van de 3e of 4e nmv. hadden gekregen. Bij de 3e pers. mv. waren voor beide naamv. in de 17e eeuw zowel hen als hun in gebruik; de differentiatie (hun 3e, hen 4e nmv.) is van later datum. De gewone spreektaalvorm was hun en dat is nog steeds het geval, al zijn sommigen blijkens het hypercorrecte gebruik van hen als meew. vw. in de pers en het radio- en T.V.-nieuws bang, dat het geen goed Nederlands is. Er is dus met hun aller niets bijzonders aan de hand en de vorm hun is geen aanwijzing dat we misschien toch met een bezitt. vnw. te doen zouden hebben.
Niettemin is de redactie erdoor van de wijs geraakt en het lange citaat uit een bijdrage van dr. J.J.M. Bakker (blz. 71, kol. 1 onderaan; sluitteken ontbreekt), dat redding moest brengen in de nood, werkt niet erg verhelderend. Ik heb al bezwaren tegen de eerste zin. Daarin maakt dr. Bakker op het terrein van de grammatica onderscheid tussen ‘interpretatie’ en ‘ontwijfelbaar feit’. Dat onderscheid bestaat niet. Ieder grammaticaal ‘feit’, bijv. dat een woord een lidw. is en geen telw., een bezitt. en geen pers. vnw., een lijd. en geen meew. vw., is een interpretatie, d.w.z. de uitkomst van een grammaticale redenering. Deze moet gegeven worden in het kader van een bepaalde grammaticale theorie en is in het ene geval meer voor discussie vatbaar dan in het andere. De vraag naar de grammaticale hoedanigheid van u in ‘u aller’ is van geen andere orde dan bijv. de vraag of het woord ‘die’ in een bepaalde zin betrekk. of aanw. vnw. is. Over beide vragen kan men een uitspraak doen, beide woorden moet men daartoe grammaticaal interpreteren en iemand die in zulke gevallen een ‘gedecideerde uitspraak (doet) over hoe het eigenlijk zit’, getuigt dus niet van ‘gebrek aan inzicht’, vooropgesteld dat zijn uitspraak in het kader van de gevolgde grammaticale theorie juist is.
Het is nodig dit vast te stellen om twee redenen: 1. op de redenering van dr. Bakker baseerde de redactie het onjuiste besluit om geen uitspraak over u of uw te doen; 2. grammaticale interpretatie is voor het juist schrijven van het Nederlands in sommige gevallen een dwingende noodzaak. Of we brand of brandt, verbrandde of verbrande moeten spellen, hangt af van de gramm. interpretatie. Daarop berust ook de keuze tussen u en uw in een zin als: ‘Wij berichten u, dat u uw auto op 15 augustus kunt komen halen’, want we zeggen daar twee maal uw: ‘uwuwoto’. Heel veel Nederlanders, ook verzorgd sprekende Nederlanders, zeggen in ongedwongen conversatie: ‘Ik heb me jas maar thuis gelaten’, maar ze schrijven terecht ‘mijn (m'n) jas’, omdat ze me in deze zin als een bezitt. vnw. interpreteren.
Zo moet ook de woordgroep ‘u aller tegenwoordigheid’ grammaticaal geïnterpreteerd worden, als men de juiste spelling ervan wil vaststellen. Daarbij moeten we ons niet laten afleiden door wat er in het verleden met die woordgroep allemaal gebeurd is. Dat is het wat de discussie telkens weer vertroebelt. Zo schreef dr. Bakker: ‘In de grammatica van het Middelnederlands vormt de oorsprong van de gewraakte formule reeds een duistere plek.’ Op deze formulering valt wel het een en ander aan te merken, maar dat laat ik rusten. Ik neem aan, ook i.v.m. wat op deze zin volgt, dat dr. Bakker heeft bedoeld, dat ook in het Mnl. reeds tweeërlei spelling voor dergelijke groepen te vinden is, bijv. ‘u aller coninc’ naast ‘uw aller coninc’. Het is best mogelijk dat hij bewijsplaatsen hiervan op tafel kan leggen, maar dan nog is het geen ter zake doend argument. Onze Mnl. teksten zitten vol met buigingsvormen die afwijken van de grammaticale regels. Men behoeft niet lang te zoeken om ergens bijv. ‘dese dach’ te vinden i.p.v. ‘desen dach’, maar die afwijking van de regel brengt geen verschil in de grammaticale relaties binnen de zin. Die zijn niet afhankelijk van de spelling, al kan, omgekeerd, de spelling wel een aanwijzing geven over de wijze waarop de schrijver, terecht of niet terecht, de grammaticale relaties in de zin heeft geïnterpreteerd.
Het is tijd om tot conclusies te komen. De woordgroep ‘u aller tegenwoordigheid’ is grammaticaal maar op één manier te interpreteren - en dat is voor het Mnl. of 17e-eeuws niet anders dan voor het hedendaagse Nederlands -, nl. als een verbinding van (u aller) + tegenwoordigheid. Daarin is u aller het resultaat van de toepassing van een oude techniek (2e-naamvalsvorming) om uit te drukken wat wij nu uitdrukken met een groep met van: ‘van u allen’. In die groep is u een pers. vnw.; dat is het ook in de 2e-naamvalsconstructie. Deze grammaticale status bepaalt de spelling u en niet uw. Dat er in het verleden door onjuiste interpretatie, door ongegronde analogie, door drukkersfouten of puur op het gehoor af (janu-w-ari!) ook wel uw is gespeld, is niet beslissend voor wat wij nu moeten doen. Vaste uitdrukkingen en min of meer verstarde formules worden nu eenmaal volgens de thans geldende regels gespeld: de dag des Heren en niet de dagh des Heeren; om den brode en niet om den broode. Ik meen dus: 1. dat de redactie zich in het vorige nummer te snel heeft onttrokken aan de ‘discussie over goed en fout’; 2. dat er over deze kwestie wel degelijk een uitspraak gedaan kan worden, mits men de principiële kanten van het probleem zuiver stelt; 3. dat alleen de spelling zonder w grammaticaal te verdedigen is. Hetzelfde geldt uiteraard voor de uitdrukkingen met ‘beider’, met uitzondering van wat gezegd is over de overgangsklank w.
Voor de bijbelvertaling valt uit dit alles wel een richtlijn te halen. Het beste kan men in Handelingen 3:16 schrijven: ‘in tegenwoordigheid van u allen’ - als het tenminste niet mag worden ‘waar u allen bij bent’ - en in 2 Thessalonicenzen 1:3: ‘de liefde van u allen’. Maar als het dan beslist met een 2e rmv. moet, dan ‘u aller’ zonder w!
B.C. Damsteegt
hoogleraar nederlandse taalkunde
Leiden